De teloorgang van de zomertortel en de opkomst van de bijeneter

Bijeneter vs. zomertortel

Een samenwerking tussen de Natuur van hier en de podcast Tjif en Tjaf

In een tweedelige blogserie gaat de Natuur van hier op pad met de crew van de podcast Tjif en Tjaf in het gevarieerde Limburgse landschap. In het tweede deel van de blogserie gaan we op zoek naar de zomertortel en bijeneter.

Deze soorten vertellen ons meer over hoe de natuur in Nederland de laatste decennia is veranderd. Waar het met de ene soort bijzonder slecht gaat door een veranderend landschap, wint de ander juist terrein in Nederland vanwege klimaatverandering. Of we ze gevonden hebben en welke soorten we nog meer hebben gezien en gehoord, hoor je in aflevering 5 van seizoen 5 van de podcast Tjif en Tjaf.

Bronnen omslagfoto: zomertortel (Saxifraga – Mark Zekhuis), bijeneter (Saxifraga – Joerg Mager)

Inhoudsopgave

Zomertortel (Streptopelia turtur)

Bron foto: Tijmen Photography

Uiterlijke kenmerken

De zomertortel is de kleinste duivensoort van Nederland. Qua maat zit hij net onder de Turkse tortel. Zomertortels hebben een blauwgrijze kop, die bij vrouwtjes wat bruiner is. De borst is zachtroze. Om de oranje ogen zit een rode rand van huid. Ook de poten zijn rood. In de nek vallen de zwart-witte streepjes op. Juveniele dieren hebben deze strepen nog niet en zijn daardoor goed te onderscheiden van de volwassen vogels. De vleugels hebben overlappende dekveren en deze zijn prachtig roestbruin getekend met zwarte vlekken, wat een schubachtig patroon geeft. De staart is ruitvormig en vooral bij het (op)vliegen zie je de witte rand aan het einde van de staart.

Je moet wat geluk hebben om een zomertortel te zien. Niet alleen omdat ze in aantallen schrikbarend hard achteruit gaan, maar ook omdat het rustige, schuwe vogels zijn. Waarschijnlijk zul je een zomertortel eerder horen dan zien. Ze hebben een erg kenmerkend geluid, wat je het beste kunt omschrijven als een dromerig, diep koerend, bijna spinnend, geluid turrrr turrrr turrrr.

Geluid zomertortel (bron: Xeno-canto – SonoNatura)
Streptopelia turtur 5, Zomertortel, Saxifraga-Peter Meininger
De zomertortel heeft een kenmerkend verenkleed en is daardoor gemakkelijk te onderscheiden van de andere in Nederland voorkomende duivensoorten (foto: Saxifraga-Peter Meininger)

Leefwijze

Zomertortels zijn schuwe vogels. Ze laten zich niet gauw zien. Hieronder lees je alles over het leefgebied van de zomertortel, wat ze eten en hoe hun broedgedrag eruit ziet.


Lees ook: waar leven dassen?


Leefgebied van de zomertortel

Deze mooie duivensoort is de enige duivensoort in ons land die in het najaar wegtrekt om elders te overwinteren. Ze trekken vanaf de westkust van Europa naar tropisch Afrika. Deze reis is ontzettend gevaarlijk. De winter wordt in tropische temperaturen doorgebracht, waarna de vogels vanaf midden april weer terugkeren naar onder andere Nederland.

Zomertortels geven de voorkeur aan kleinschalig, extensief beheerd landbouwgebied, wat vooral niet te efficiënt in elkaar moet zitten. Op die manier kunnen ze rondscharrelen op akkers en in kruidenrijke weilanden, op zoek naar granen en zaden. Ze zitten graag op bijvoorbeeld stroomdraden in de buurt van akkers. Open bossen en bosranden, dichte struwelen en houtwallen worden gebruikt om in te broeden.

Streptopelia turtur 6, Zomertortel, Saxifraga-Mark Zekhuis (1)
Zomertortels zijn vaak te vinden in de buurt van graanakkers (bron: Saxifraga-Mark Zekhuis)

Voedsel

Het menu van zomertortels is niet heel ingewikkeld: hoofdzakelijk granen en (onkruid)zaden. Tijdens het scharrelen wordt er ook wel eens een insect, slak of blad van kruidachtige planten meegepikt. Jongen die net uit het ei zijn, krijgen de eerste dagen een soort melk uit de krop van de ouders. De krop is een holte in de keel van volwassen zomertortels (en andere duiven), waar voedsel wordt opgeslagen. De soort melk die de jongen eerst krijgen, wordt afgescheiden door een slijmvlies in de krop. Om bij deze voeding te kunnen komen, steekt het jong zijn kopje in de snavel van de ouder.

Broeden

Er wordt gebroed in bossen, bosranden, bosschages, houtwallen en struwelen. De zomertortel legt meestal twee eieren per legsel. Ze kunnen meerdere, tot wel drie, legsels per jaar hebben. Echter zijn het in de praktijk vaak maar één of twee legsels, vanwege het gebrek aan voedsel.

Zomertortels zijn monogame vogels. Tijdens de baltsperiode klimt het mannetje hoog in de lucht, waarna hij met een zweefvlucht weer naar beneden komt. In deze periode hoor je de roep het meest. Het nest maken ze met met dunne twijgjes en wordt bekleed met stukjes plant. De eieren zijn wit en worden door beide ouders uitgebroed. Toen de zomertortel nog talrijk was, verzamelden zich na de broedperiode groepjes van soms wel tientallen vogels op voedselrijke plekken, klaar voor de trek.

Zomertortel3
Zomertortels zijn monogaam, paartjes blijven het hele leven bij elkaar

Populatie zomertortel in Nederland

Het gaat heel erg slecht met de zomertortel. Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Dit heeft meerdere oorzaken. Het aantal broedparen in Nederland wordt geschat op 600 tot 900. Voor 1980 lagen de schattingen tussen 35.000-50.000 broedparen. In het westen van Europa is sinds 1970 meer dan 85% (!) van de populatie afgenomen.

In Nederland verdwijnt er steeds meer leefgebied door intensivering en pesticidengebruik van de landbouw. Er wordt steeds efficiënter en op grotere schaal gewerkt, met meer machines en andere opslagmanieren, waardoor er minder gemorst graan is om van te eten. Ook wordt er veel ‘onkruid’ bestreden door spuiten met gif (zoals glyfosaat). Resultaat: kale, vergiftigde vlaktes zonder foerageermogelijkheden. Niet alleen zomertortels hebben hier last van.

Broedvogeltrend Zomertortel (SOVON)
Broedvogeltrend zomertortel in Nederland (bron: SOVON)

Zomertortel in Europa

Zoals gezegd, heeft de afname meerdere oorzaken. Op Europees niveau is er de jacht op de trekroute. Op Malta en Cyprus wordt bijvoorbeeld ontzettend veel gejaagd op de zomertortel. Er wordt geschat dat er jaarlijks meer dan 1,4 tot 2,2 miljoen zomertortels worden geschoten bij de illegale jacht (bron: Vogelbescherming).

Maar ook op de overwinteringsplekken in Afrika heeft deze mooie duif het zwaar. Vanwege droogte verandert het landschap. Er zijn soms helemaal geen drinkplaatsen meer beschikbaar. Ook wordt er veel bosgebied, waar de zomertortel leeft, gekapt voor houtproductie.

Help de zomertortel

We kunnen – en moeten – de zomertortel in Nederland en Europa helpen. Zo is er een andere inrichting van het landbouwgebied nodig. Meer struweel en hagen en een kleinschaliger gebruik van landbouwgrond, zodat er meer stroken en gebieden ontstaan voor voedsel. Ook zou het pesticidengebruik teruggebracht moeten worden. Er is ook een internationale aanpak nodig, die de jacht overal verbiedt en erop toeziet dat deze regels nageleefd worden.

Woon je zelf in een omgeving waar zomertortels voorkomen? Dan kun je zelf de handen uit de mouwen steken om de zomertortel te helpen! Er zijn in binnen- en buitenland verschillende projecten opgezet waar voedselvelden worden aangelegd. Dit zijn kleine, kale akkers waar de zomertortels kunnen foerageren, op zoek naar zaden. Bijvoeren met granen en speciaal tortelduivenvoer lijkt ook te helpen (bron: Vogelbescherming).

Zomertortel 01-01-2020 - 01-01-2024

De zomertortel komt voor op plekken waar bosgebieden zich afwisselen met akkers. Hier vinden ze zowel broed- als foerageergebied.

Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw zijn de aantallen drastisch afgenomen, door onder andere veranderend landschap. Hierdoor is de kans op een waarneming flink afgenomen.

Afbeelding: heatmap verspreiding zomertortel in Nederland 01-01-2020 – 01-01-2024 (bron: waarneming.nl)

Kijktip

Een zomertortel zul je niet gauw zien. Er zijn niet veel zomertortels meer en ze zijn erg schuw. Je zult er eerder eentje horen dan zien. Als je wel het geluk hebt, let dan op de bruine vleugels en de zwarte-witte streepjes in de nek. Vaak zitten ze op de topjes van onder andere berkenbomen.

Zomertortel

Bijeneter (Merops apiaster)

Paspoort

Naam: Bijeneter

Wetenschappelijke naam: Merops apiaster

Lichaamslengte: 25-29 centimeter

Spanwijdte: 36-40 centimeter

Uiterlijk: fel gekleurd. Mix van blauw, geel, oranje en bruin.

Voedsel: vliegende insecten zoals bijen, hommels, wespen en libellen.

Bijeneter

Uiterlijke kenmerken

De bijeneter heeft een felgekleurd verenkleed. De buik- en staartveren zijn blauw, evenals een deel van de vleugels. Bovenin zijn de vleugels oranje. De bijeneter heeft een gele rug en keel. De kop is kastanjebruin, wat doorloopt tot in de nek. Opvallend is ook de brede, zwarte oogstreep. De zwarte snavel is puntig en licht omlaag gebogen. Man en vrouw lijken sterk op elkaar.

Bijeneter
Het verenkleed van de bijeneter is een kleurrijke mix van geel, blauw en bruin (bron foto: Tijmen Photography)

Vanwege de verlengde middelste staartveren en korte poten, lijken ze qua bouw op zwaluwen. Net als zwaluwen zijn bijeneters behendige vliegers, die prooien al vliegend in de lucht kunnen grijpen. Bijeneters maken, zowel in vlucht als zittend, een gevarieerd rollend en fluitend geluid.

Geluid bijeneter (bron: Xeno-canto.org – Frederic Lionel)
Bijeneter
In vlucht zijn de vergelende middelste staartveren goed te zien (bron foto: TIjmen Photography)

Leefwijze van de bijeneter

Sinds halverwege de 20e eeuw broeden er bijeneters in Nederland. In welk soort leefgebied leven ze hier, wat eten ze en hoe ziet het broedgedrag eruit? Dit bespreken we hieronder.


Lees ook: uilen in Nederland deel III


Leefgebied

De bijeneter komt van nature vooral in zuidelijk Europa voor, vanwege de hogere temperaturen. Echter breidt de bijeneter zijn leefgebied sinds enkele decennia uit. Dit heeft te maken met klimaatverandering. Noordelijkere landen, zoals Nederland, worden steeds warmer en daarmee uitnodigender voor bijeneters. Daarnaast verdwijnt het leefgebied waar ze van oorsprong voorkomen steeds meer. Er is bijvoorbeeld vanwege droogte in het zuiden van Europa minder voedselaanbod.

Bijeneters hebben steilwanden bij water (rivieren, beken, plassen) nodig. Ze graven een nesttunnel in deze wanden van meer dan een meter lang. Afgravingen of zandhopen zijn ook geliefde broedplekken. De nabijheid van water is een vereiste. Het landschap rondom de steilwanden kan verschillen, van weilanden en kruidenrijke akkerranden tot bosranden.

Steilwanden zijn voor de bijeneter essentieel, daar worden de nestgangen ingegraven en de jongen grootgebracht
Steilwanden zijn voor de bijeneter essentieel, daar worden de nestgangen in gegraven en de jongen grootgebracht

Hoewel oeverzwaluwen ook steilwanden nodig hebben om te kunnen broeden en zij ook nestgangen graven, zie je bijeneters en oeverzwaluwen vaak niet op dezelfde plek. Oeverzwaluwen hebben een grovere bodemstructuur nodig, waar bijeneters een fijnere structuur prefereren. In Nederland gaat dit niet altijd op en zul je soms wel beide soorten in dezelfde steilwand kunnen zien.

In ons land is de bijeneter geen standvogel. Tijdens de vogeltrek verdwijnt hij weer, om het jaar erop vanaf mei weer terug te keren. Bijeneters trekken overdag en in grote groepen. Ze vliegen hoog in de lucht. Er wordt niet door alle bijeneters naar dezelfde plekken getrokken. Populaties uit het zuiden en westen van Europa trekken naar West-Afrika, populaties uit het oosten van Europa trekken naar zuidelijk Afrika.

Voedsel

De naam verklapt natuurlijk al een groot deel van het menu van deze exotische vogel. Toch vormen bijen niet overal de hoofdmoot van het voedsel. In Nederland worden er vooral wespen en hommels gegeten en in mindere mate bijen (Werkgroep Bijeneters). Verder staan er ook andere insecten op het menu, zoals libellen, vlinders en kevers. Bijeneters zijn gedeeltelijk immuun voor de steken van bijen. De angels van deze insecten verwijderen ze door langs takken te schuren of door de insecten op een harde ondergrond te drukken. Voedsel wordt gevangen tijdens de vlucht. Daar zie je goed hoe behendige vliegers deze vogels zijn. Bijeneters kunnen tot wel twaalf kilometer vanaf de kolonie vliegen voor voedsel.

Insecten als bijen, hommels en wespen vormen het hoofdvoedsel van bijeneters
Insecten als bijen, hommels en wespen vormen het hoofdvoedsel van bijeneters

Broeden

Tijdens de paarperiode probeert een mannetje een vrouwtje te versieren. Hij doet dit onder andere door haar insecten te brengen (bruidscadeau). Vanaf eind mei/begin juni worden er eieren gelegd. Er kunnen tussen de vier tot tien eieren gelegd worden, meestal zijn het er tussen de vijf tot acht. Bijeneters brengen één legsel per jaar groot. Er wordt in kolonieverband gebroed. Vanwege de diepe nestgang (meer dan een meter diep), zijn de nesten (meestal) veilig voor roofdieren. Zowel man als vrouw verzorgen de eieren en de jongen.

Er wordt vervolgens ongeveer drie weken gebroed. Na het uitkomen van de eieren gaan beide ouders aan de bak om de jongen van voedsel te voorzien. Omdat bijeneters afhankelijk van insecten zijn voor hun voedsel, hangt het broedsucces nauw samen met het weer. Wanneer er veel regen is, zijn er minder insecten te vangen. Natte zomers zijn daarmee funest voor het broedsucces.

Zowel man als vrouw bijeneter verzorgen de jongen na het uitkomen van de eieren
Zowel man als vrouw bijeneter verzorgen de jongen na het uitkomen van de eieren

De jongen blijven zo’n maand in het nest. Daarna vliegen ze uit. Ze hoeven dan niet gelijk te vertrekken, maar worden nog enkele weken door de ouders bijgevoerd. In die tijd leren ze net zulke behendige vliegers te worden als hun ouders. Wanneer de najaarstrek begint, vliegt de kolonie naar hun overwinteringsgebied.


Lees ook: de beste inheemse schaduwplanten


Populatie bijeneters in Nederland

In 1964 werd het eerste broedpaar van bijeneters ontdekt in ons land. Vanaf toen was het broedsucces van de bijeneter wisselend, tot de jaren 2000. Vanaf toen werd het broeden structureler, met vanaf 2010 jaarlijks bevestigde broedparen. In 2015 werden de meeste broedparen (12) geregistreerd. Afgelopen jaar (2023) zijn er 8 broedparen geregistreerd.

Broedvogeltrend Bijeneter (SOVON)
Broedvogeltrend Bijeneter in Nederland (bron: SOVON)
Bijeneter 01-01-2020 - 01-01-2024

Zoals gezegd breidt het broedgebied van de bijeneter zich verder noordelijk uit. In Nederland is deze trend ook zichtbaar. Waarnemingen van bijeneters komen vooral voor in het zuiden van ons land. Daarnaast worden ook veel individuen langs de kust waargenomen. Het is de komende jaren afwachten hoever de broedtrend zich doortrekt over de rest van Nederland.

Afbeelding: heatmap verspreiding bijeneter in Nederland 01-01-2020 – 01-01-2024 (bron: waarneming.nl)

Kijktip

Wanneer je graag een bijeneter wil zien, heb je zonnige dagen nodig met een zuidenwind. Je kunt ze soms ook zien jagen vanaf telefoondraden of (weide)paaltjes.

Bijeneter 3

Luister de podcast!

Zoals je hebt kunnen lezen, is er een groot contrast tussen de opkomst van de bijeneter en de teloorgang van de zomertortel in Nederland. Het is een prachtige ervaring om deze vogels te zien. Of dat ons is gelukt, kun je beluisteren in aflevering vijf van seizoen vijf van Tjif en Tjaf. In deze podcast nemen de podcastmakers je mee op hun vogelexpedities door het hele land. We zijn erg benieuwd wat je van de blog en podcast vindt. Laat het ons vooral weten in een reactie!

Daarnaast kun je zowel de podcast Tjif en Tjaf als de Natuur van hier volgen op Instagram. Enkele foto’s gebruikt in deze blogserie zijn gemaakt door Tijmen Photography.

Stekelstaarten, brilduikers en zaagbekken in Nederland – Deel V

Nonnetje

Nadat in deel IV van de blogserie ‘eenden, ganzen en zwanen in Nederland’ de duikeenden uitvoerig zijn besproken, komen in deel V de stekelstaarten, brilduikers en zaagbekken aan bod. Allereerst worden de soorten besproken die in Nederland broeden. Daarna volgen nog de winter- en dwaalgasten.

Stekelstaarten, brilduikers en zaagbekken

In dit deel van de serie behandelen we drie geslachtgroepen binnen de eendenfamilie: stekelstaarten (Oxyura), brilduikers (Bucephala) en de zaagbekken (Mergus, Mergellus, Lophodytes). Het geslacht stekelstaarten bestaat uit zes soorten wereldwijd, de brilduikers uit drie en de groep zaagbekken bestaat uit zes soorten wereldwijd. De laatste groep, de zaagbekken, zijn grote vogels die allemaal vis eten en hun naam te danken hebben aan de gekartelde rand van de bek (welke ze helpt bij het eten van vis).

Grote zaagbekken
Grote zaagbek mannetjes

Broedende soorten

Allereerst zullen de soorten besproken worden die in Nederland broeden. Daarna bespreken we nog een zaagbek die hier als wintergast te bewonderen is en zijn er nog een aantal dwaalgasten.

Rosse stekelstaart (Oxyura jamaicensis)

We trappen de lijst af met een exoot. De rosse stekelstaart komt van oorsprong uit Noord-Amerika, maar heeft zich in West-Europa weten te vestigen vanuit privé-collecties. Omdat deze rosse stekelstaart een bedreiging vormt voor de zeldzame, inheemse witkopeend, staat deze op de Europese lijst van invasieve exoten.

De rosse stekelstaart is een kleine eend, welke een lichaamslengte bereikt van 35 tot 43 centimeter. De spanwijdte varieert van 53 tot 62 centimeter. Het mannetje is overwegend kastanjebruin gekleurd, met een zwarte kop en hals, met witte wangen en een blauw snavel. Ze hebben een omhoog wijzende staart. Het vrouwtje is rossig bruin en heeft een zwarte snavel en licht gekleurde wangen.

Rosse stekelstaart (Saxifraga - Bart Vastenhouw)
Mannetje rosse stekelstaart heeft een blauwe snavel en een omhoog wijzende staart (Saxifraga – Bart Vastenhouw)

Leefwijze

Rosse stekelstaarten vinden we in Nederland voornamelijk op ondiepe binnenwateren, zoals moerassen. Het menu is zowel dierlijk als plantaardig. Hoofdzakelijk worden ongewervelden en waterplanten gegeten.

Uit de meest recente cijfers blijkt dat er zo’n 15 tot 30 broedparen in Nederland te vinden zijn. Meestal wordt er gebroed in de dichte oevervegetatie, maar veel is er niet bekend over het broedgedrag van rosse stekelstaarten in Nederland. De rosse stekelstaart is in Nederland hoofdzakelijk een standvogel.

Invasief

In Engeland wordt er actief beheer uitgevoerd voor het terugdringen van de populatie rosse stekelstaarten. Doordat deze hybridiseerd met de inheemse (maar niet zo algemene) witkopeend, vormt het een serieuze bedreiging voor de (genetische zuiverheid van de) witkopeend.


Lees ook: uilen in Nederland – deel I


Brilduiker (Bucephala clangula)

De eerste inheemse soort in deze blog is de brilduiker. Brilduikers worden 40 tot 51 centimeter groot en bereiken een spanwijdte van 77 tot 83 centimeter. Mannetjes hebben een donkergroene kop en twee kenmerkende vlekken bij de neus, welke lijken op een soort knijpbrilletje. Hieraan heeft deze eendensoort zijn naam te danken. Ze hebben verder gele ogen een zwarte rug en staart en een witte onderzijde. De flanken zijn fijn zwart gestreept. Vrouwtjes hebben een bruine kop met een grijs lichaam en een witte band in de nek. Ze hebben beide een zwarte snavel, echter heeft het vrouwtje er een gele vlek op. Zowel het mannetje als het vrouwtje heeft een wat puntig hoofd.

Brilduiker
De kenmerkende witte vlekken net naast de snavel doen lijken alsof de eend een knijpbril draagt

Leefwijze en voedsel

Brilduikers vinden we in Nederland voornamelijk in ondiepe wateren dichtbij de kust. Maar ook meren met aangrenzende bossen zijn geschikt als leefgebied. Ze eten voornamelijk dierlijk materiaal, in de vorm van waterinsecten, kreeftachtigen en mossels. In Nederland eten brilduikers hoofdzakelijk driehoeksmossel. Er worden echter ook soms waterplanten gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

De brilduiker zoekt een holte in boom dichtbij het water uit als broedplek. Holle bomen langs meren en rivieren zijn dus cruciaal voor deze eendensoorten. Ook oude spechtengaten worden gebruikt als broedplek. Hier in Nederland worden vaak holtes in oude knotbomen gebruik.

Het is echter een zeer schaarse broedvogel in Nederland. Het aantal broedpaartjes brilduikers in Nederland is jaarlijks maar beperkt tot een handjevol. Veel algemener zijn ze als wintergast in ons land. In het najaar krijgen we bezoek van duizenden brilduikers uit onder andere Scandinavië. Eind februari verlaten ze ons land weer om terug te keren naar hun broedgebied.

Zaagbekken

Dan zijn we aangekomen bij de zaagbekken. Deze bestaan uit de geslachten Mergellus, Lophodytes en Mergus, al is het geslacht Mergellus wellicht meer verwant aan de brilduikers. Als we uitgaan van de genoemde drie geslachten, dan zijn er wereldwijd zo’n zes soorten zaagbekken. Drie zaagbekken komen op regelmatige basis voor in Nederland.

Nonnetje (Mergellus albellus)
Middelste zaagbek (Mergus serrator)
Grote zaagbek (Mergus merganser)
Zaagbekken in Nederland

Nonnetje (Mergellus albellus)

De eerste zaagbek die we bespreken is het nonnetje, ook wel de kleine zaagbek genoemd. Deze is opgenomen in de lijst van broedende eenden in Nederland, terwijl het broedgebied eigenlijk een stuk noordelijker ligt. Toch zijn er de laatste jaren een aantal broedparen te vinden in ons land, de vraag is echter of het hier gaat om ontsnapte exemplaren of wilde exemplaren.

Nonnetjes bereiken een lichaamslengte van 38 tot 44 centimeter en een spanwijdte van 55 tot 69 centimeter. Vooral de mannetjes zijn ware prachtdieren. Het verenkleed is wit, met een zwart strepenpatroon en een zwart masker. Vrouwtjes zijn overwegend grijs en hebben een bruine kop. Beide geslachten hebben een stevige snavel, voorzien van een kleine haak en kartelrand, waarmee ze goed aangepast zijn op het eten van vis.

Kleinste van de zaagbekken
Nonnetje (Saxifraga – Piet Munsterman)

Leefwijze en voedsel

Nonnetjes leven voornamelijk op zoet water. In Nederland zien we ze vooral in de winter, dan zijn deze prachtige eenden in groten getale te vinden op het Markermeer en IJsselmeer. Verder zijn ze ook te vinden op rivieren en omliggende plassen.

Het dieet van het nonnetje bestaat voor een groot deel uit vis. Vooral in de winter wordt voornamelijk vis gegeten. Welke vis is vooral afhankelijk van wat er in groot aantal aanwezig is. In het broedseizoen wordt er echter een stuk gevarieerder gegeten. Dan pakken ze ook ongewervelden, amfibieën en plantaardig voedsel.

Voortplanting en trekgedrag

In principe staan nonnetjes in Nederland te boek als doortrekkers en overwinteraars in grote aantallen), maar in 2010 werden er plots enkele succesvolle broedgevallen waargenomen in Friesland. Het kan hier natuurlijk gaan om ontsnapte exemplaren, maar daar waren geen aanwijzingen voor (ongeringd en puntgave vleugels). Het is niet uit te sluiten dat dit dus wilde vogels zijn, die veel zuidelijker zijn gaan broeden dan gebruikelijk is voor de soort.

Nonnetjes zijn broedconcurrenten van brilduikers. Ze broeden beide in holten van bomen die dicht aan het water staan. Deze strijd gaat er heftig aan toe, waarbij het nonnetje vaak dominant is. Wanneer de jongen uit het ei komen springen ze vrijwel direct het water in, op zoek naar voedsel.

Middelste zaagbek (Mergus serrator)

Een zaagbek die iets regelmatiger broedt in ons land is de middelste zaagbek. Middelste zaagbekkken worden 52 tot 58 centimeter groot en bereiken een spanwijdte van 70 tot 86 centimeter. Mannetjes hebben een zwarte kop met een wilde kuif. Daarop volgend een witte nek met een roestbruine borst. Verder hebben ze zwarte bovendelen en witte vleugelvlekken, welke ook in vlucht goed zichtbaar zijn. Vrouwtjes hebben een bruine kop met verder een overwegend grijsbruin verenkleed.

Middelste van de zaagbekken
Middelste zaagbek man (Saxifraga – Henk Sierdsema)

Leefwijze en voedsel

De middelste zaagbek leeft hoofdzakelijk aan de kust, maar soms ook op binnenwateren. Overwinteren doen ze op zee. Ze zijn in het algemeen dus te vinden op zout en brak water. Het menu bestaat grotendeels uit vis. Met hun dunne maar krachtige, gekartelde snavel zijn ze instaat gladde vis te vangen. Naast vis worden er ook kreeftachtigen en insecten gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

In Nederland broeden er jaarlijks enkele tientallen vogels. Dit gebeurt met name in het delta-gebied. Middelste zaagbekken broeden soms in halfkolonies. De jongen kunnen ongeveer twee maanden nadat ze uit het ei zijn gekomen vliegen.

Ondanks dat er jaarlijks een aantal broedparen in ons land zijn, is de middelste zaagbek in Nederland toch meer een wintergast. Vanaf september bezoeken de middelste zaagbekken het overwinteringsgebied en zijn dan in groten getale te vinden.

Middelste zaagbekken man en vrouw
Middelste zaagbek

Wintergasten & dwaalgasten

Dat waren de broedende soorten. Onderstaande eenden hebben nog nooit gebroed in ons land en zijn dan ook enkel als wintergast, of zelfs alleen als dwaalgast waar te nemen.

Grote zaagbek (Mergus merganser)

Tot slot nog de laatste zaagbek: de grote zaagbek. Deze zaagbek broedt niet in Nederland, maar overwinterd hier wel. Grote zaagbekken bereiken een lichaamslengte van 58 tot 66 centimeter en een spanwijdte van 82 tot 97 centimeter.

Grote zaagbekken hebben een langgerekt lichaam, wat vooral in vlucht opvalt. Ze hebben, net als de middelste zaagbek, een lange, smalle snavel met tandjes en een omlaag gebogen haak op het einde. Mannetjes hebben een zwartgroene kop, hals en rug. De rest van het verenkleed is contrasterend wit. Vrouwtjes hebben een roestbruine kop met een stekelige kuif. Verder is het verenkleed overwegend grijs.

Grote zaagbek vrouw met kuikens
Vrouwtjes grote zaagbekken lijken veel op vrouwen middelste zaagbek, maar zijn groter

Vrouwtje middelste- en grote zaagbek lijken veel op elkaar. De vrouwtjes van de grote zaagbek zijn logischerwijs groter. Daarnaast is de overgang van de bruine kop naar het witgrijs in de hals hard, bij middelste zaagbekken gaat dit meer vloeiend. Verder hebben ze (grote zaagbekken vrouwen) meer wit in de borst.

Leefwijze en voedsel

In tegenstelling tot middelste zaagbekken leven grote zaagbekken graag op grote meren en rivieren, voorzien van zoet water. In Nederland is de soort bijvoorbeeld veel te vinden op het IJsselmeer, maar ook op de grote rivieren zoals de Maas.

Grote zaagbekken zijn uitgesproken carnivoren. Het menu bestaat hoofdzakelijk uit vis, maar daarnaast worden ook andere dieren gegeten, zoals insecten amfibieën en kleine vogels.

Trekgedrag

Broeden doen grote zaagbekken niet in Nederland, maar meer in Scandinavië en Rusland. Rond oktober komen ze weer in Nederland terecht om te overwinteren. Ons land is een belangrijke overwinteringsplek voor de Noord-Europese populatie. De aantallen die hier overwinteren wordt sterk beïnvloed door hoe streng de winter is.

De grootste van de zaagbekken
Grote zaagbek man

Dwaalgasten

Dan blijven nog de dwaalgasten over. Allereerst de buffelkopeend (Bucephala albeola), welke tot hetzelfde geslacht behoort als de brilduiker. Het is een soort die eigenlijk in Noord-Amerika broedt, waarvan enkele waarnemingen in Nederland. Volgens Dutch Avifauna zijn er echter meer gevallen bekend van ontsnapte kooivogels dan van echte wilde exemplaren.

Daarnaast kan de witkopeend (Oxyura leucocephala) nog wel eens opduiken. Deze soort broedt onder andere in Zuid-Spanje, maar wordt dus soms ook wel als dwaalgast in ons land gezien. Zoals je ziet lijkt deze soort erg op de exoot de rosse stekelstaart. In landen waar de witkopeend dan ook meer voorkomt vormt deze exoot ook een serieuze bedreiging voor de soort.

Witkopeend (Saxifraga - Jan van der Straaten)
De witkopeend broedt onder andere in Zuid-Spanje, maar wordt soms in ons land gezien (Saxifraga – Jan van der Straaten)

Tot slot nog de kokardezaagbek (Lophodytes cucullatus), wederom een soort uit Noord-Amerika. De soort wordt zo nu en dan gezien in Nederland, maar dit is een mix van ontsnapte kooivogels en echte dwaalgasten die de tocht over de oceaan doorstaan hebben.

De serie eenden, ganzen en zwanen in Nederland

In totaal zijn er elf blogs nodig om de talrijke familie eendachtigen te bespreken. Onderstaand een overzicht van de blogserie.

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – grondeleenden

Deel 3 – grondeleenden vervolg

Deel 4 – duikeenden

Deel 5 – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eider, ijseend en zee-eenden

Deel 7 – halfganzen

Deel 8 – zwarte ganzen

Deel 9 – grijze ganzen

Deel 10 – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Waar leven dassen?

Dassen leven een vrij verborgen leven. Het zijn nachtdieren, dus je zult ze niet snel tegenkomen tijdens een wandeling in het bos of door velden. Toch kun je wel allerlei soorten bewijs tegenkomen dat er ergens een dassenfamilie leeft: graafsporen, mestputjes en ingangen van burchten. In deze blog lees je alles over waar dassen leven, hoe dassen leven en hoe hun leefgebied eruit ziet.

Dassen hebben een kenmerkende zwart-witte tekening, een lange snuit en kleine oren
Dassen hebben een kenmerkende zwart-witte tekening, een lange snuit en kleine oren

Inhoudsopgave

Waar leeft de das?

Dassen hebben specifieke leefgebieden nodig, waar ze aan hun voedsel kunnen komen en een geschikte burcht kunnen graven. Bosranden, houtwallen en brede heggen vormen een goede basis, maar hoogliggend terrein en hellingen zijn ook noodzakelijk. Die zijn nodig om in te kunnen graven, want dassen zijn echte gravers. Daarnaast zijn er graslanden en akkers in de buurt nodig om voedsel te zoeken. Maar ook in de meer open heideterreinen komen dassen voor. Verder moet het een rustig gebied zijn met voldoende dekking, want de das is gevoelig voor verstoring.

Voedsel van de das bestaat voornamelijk uit regenwormen, maar ook uit fruit, noten, eikels, slakken, knaagdieren, maïs, paddenstoelen en kevers. Dassen zijn echte alleseters. Uit hun mest kun je vaak goed zien wat er eerder op het menu heeft gestaan.

Natuurlijk is water ook een vereiste voor dit zoogdier, maar dit kan ook een probleem vormen bij de burcht. Wanneer het grondwater te hoog staat, wordt de burcht te vochtig. De grondwaterstand moet daarom minimaal anderhalve meter onder het maaiveld (niveau van het grondoppervlak) liggen, zodat de familie droge pootjes houdt.

In het voedselgebied van de das wordt hun kostje 's avonds en 's nachts bij elkaar gescharreld (bron: Saxifraga - Mark Zekhuis)
In het voedselgebied van de das wordt hun kostje ’s avonds en ’s nachts bij elkaar gescharreld (bron: Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: de vijf mooiste bossen van Nederland


Hoe leeft de das?

Deze zwart-witte landroofdieren leven in familieverband. Dassen behoren tot de familie van marterachtigen. Deze landroofdieren zijn territoriale dieren en elke familie heeft zijn eigen gebied. Het territorium wordt verdedigd tegenover andere dassen en ook afgebakend, bijvoorbeeld door mestputjes. Dit zijn gegraven putjes waar de das zijn behoefte achterlaat. Deze kun je tijdens wandelingen in het leefgebied van de das tegenkomen als wandelaar.

Bron: Saxifraga – Mark Zekhuis

Het hangt van de grootte van de dassenfamilie af hoe groot hun territorium is. Ook onder andere het voedselaanbod in de omgeving speelt hierin mee. Het territorium bestaat uit een woongedeelte (de burcht) en voedselgebieden waar de dassen per dag enkele uren rondscharrelen om aan hun voedselbehoefte te kunnen voldoen. Een territorium kan 30 tot 150 hectare groot zijn.

Waar woont de das?

In de burchten wonen de dassenfamilies. Burchten zijn ondergronds en hebben meerdere ingangen. Meestal zijn dit er tussen de 3-10, maar soms ook wel 50 of 80. De ingang is een hol, waarna een gangenstelsel volgt. De gangenstelsels zijn met elkaar verbonden en kunnen wel honderden meters beslaan. Hoe langer een dassenfamilie in een burcht kan blijven wonen, hoe groter de burcht en het gangenstelsel mettertijd kan worden.

Met zorg wordt het woongedeelte en het kraamgedeelte voor de jongen bekleed met onder andere droog gras, mos, bladeren en ander organisch materiaal. Dit wordt in omgeving verzamelend en achteruit de burcht ingesleept. Burchten hebben ook luchtpijpen, welke in de winter soms van binnenuit dichtgemaakt worden met hetzelfde materiaal.

Dassenburchten vallen op in het landschap met duidelijke ingangen en graafsporen (Saxifraga - Rudmer Zwerver)
Dassenburchten vallen op in het landschap met duidelijke ingangen en graafsporen (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

De dassen leven voornamelijk in hun hoofdburcht. Maar soms is het nodig dat er bijburcht gegraven wordt, bijvoorbeeld bij verstoring. De dieren hebben dan een extra uitwijkmogelijkheid. In gebieden waar veel voedsel te vinden is, wordt soms ook een extra burcht gemaakt. Dit wordt dan een foerageerburcht genoemd.

Burchten hebben niet alleen luchtpijpen, maar ook vluchtpijpen. Deze vluchtpijpen bevinden zich in de voedselgebieden van de das. Dit lijkt een simpele ingang, zoals de ingangen in holen en greppels. In deze vluchtpijpen kan de das zich verbergen wanneer er sprake is van gevaar. Ze worden ’s nachts ook wel gebruikt om even uit te rusten.

Vossen maken soms ook gebruik van dassenburchten, mits er voldoende ruimte in de burcht voor is. Ze gebruiken de gangenstelsels ook om hun eigen holen te graven. Dit gebeurt vooral in de winterperiode, als vossen op zoek zijn naar een veilige plek. In de voortplantingsperiode zullen de dassen geen indringers dulden.


Lees ook: de raaf – kraaiachtigen van Nederland


Waar slapen dassen?

Dassen worden in de schemering actief en slapen of rusten overdag. Dit doen ze in hun burcht. Rond zonsondergang verlaten ze de burcht en is het tijd om voedsel te gaan zoeken. Dassen houden geen winterslaap, maar houden wel een winterrust. Dit betekent dat ze in de winterperiode veel minder actief zijn en soms dagenlang slapen. In de herfst leggen dassen daarom een wintervoorraad aan.

Dassen zijn overdag in hun burcht, waar ze in familieverband leven. Rond zonsondergang verlaten ze de burcht, op zoek naar voedsel (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Dassen zijn overdag in hun burcht, waar ze in familieverband leven. Rond zonsondergang verlaten ze de burcht, op zoek naar voedsel (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Waar leven dassen in Nederland?

De das komt in Nederland voor op de hogere gronden in het midden, oosten en zuiden van Nederland. De andere delen van het land liggen te laag en zijn daarmee geen geschikt leefgebied voor dassen. Er is wel te zien dat de das zich uitbreidt richting het noorden. De meeste dassen zitten op de Veluwe, in het oosten van Brabant en in Zuid-Limburg.

Hoeveel dassen zijn er in Nederland?

Net als veel andere diersoorten heeft ook de das het zwaar gehad in Nederland. Er waren in 1900 12.000 dassen. In 1960 waren daar nog maar 1200 van over. Lange tijd werd de das vervolgd en kelderde de populatie enorm. Vanaf de jaren ’40 zijn dassen beschermd en mag er niet meer op ze gejaagd worden. Tegenwoordig groeit de populatie weer. Er zijn nu naar schatting tussen de 5000-6000 dassen in Nederland. Huidige vijanden van de das zijn vooral het verkeer en beschoeide kanalen, waar ze in verdrinken.

Dassen hebben graslanden nodig om voedsel te zoeken
Op het dieptepunt waren er nog maar zo’n 1200 dassen in Nederland. Door bescherming is dit aantal weer gegroeid naar zo 5000 tot 6000 exemplaren

Waarom leven dassen bij het spoor?

De laatste jaren hoor je het vaker in het nieuws: ontregelde treinritten omdat er een dassenburcht in de buurt van het spoor is ontdekt. De gangenstelsels die dassen graven, kunnen een gevaar voor het spoor vormen. Wanneer er gangen instorten, kan het spoor wegzakken.

Omdat de omgeving rondom de sporen vaak rustige omgevingen zijn, op het treinverkeer na, zijn dassen daar graag. Daarbij komt dat sporen vaak op hellingen zijn aangelegd, waar dassen graag graven. En er is steeds meer versnipperde natuur, dus minder leefgebied voor dassen. Reden te meer voor de das om daarom rondom het spoor te gaan graven en wonen.

De das is een beschermde diersoort. Ze mogen daarom niet zomaar verplaatst worden. Er moet een ecologisch, specialistisch plan worden opgesteld, voor zowel de veiligheid van de das als het spoor. Helaas leidt het er vaak toe dat dassen verplaatst moeten worden, omdat ze blijven graven. Dit kan door middel van een kunstburcht plaatsen, die de das hopelijk gaat gebruiken. Of ze worden gevangen en ergens anders uitgezet.

De laatste jaren zijn er steeds vaker dassenburchten bij het spoor. Een zorgvuldige aanpak gericht op veiligheid en ecologie is dan gewenst

Wat eten salamanders?

Salamander

Salamanders zijn prachtige amfibieën om te zien, maar wat eten deze kleine dieren eigenlijk? Eten ze dierlijk of plantaardig voedsel, of juist allebei? En eten alle salamanders hetzelfde? Zijn salamanders daarnaast ook zelf een lekker hapje voor andere dieren? In deze blog geven we op al deze vragen antwoord.

Salamander

Inhoudsopgave

Wat eten salamanders?

Het menu van salamanders is zeer uitgebreid en niet altijd hetzelfde. Het heeft er vooral mee te maken waar de salamander zich op dat moment bevindt. De meeste salamanders leven namelijk niet het hele jaar door op dezelfde plek.

Watersalamanders leven gedurende het jaar gedeeltelijk in het water en gedeeltelijk op land. Hierin verschilt het per soort hoe lang ze door brengen in het water. De vinpootsalamander en kamsalamander blijven een groot deel van het jaar in het water, andere watersalamanders keren na de voortplantingsperiode vaak snel weer terug naar land. Landsalamanders zoals de vuurslamander komen daarentegen bijna helemaal niet in het water.


Lees ook: salamanders in Nederland


Het menu op het land

Het menu op het land bestaat uit dierlijk voedsel. Dit vangen ze met behulp van hun kleverige tong. De manier waarop ze prooien vangen kan zowel op een actieve, als een passieve manier. Bij een actieve jacht gaat de salamander achter zijn prooi aan om hem te grijpen. Bij een passieve jacht wacht de salamander geduldig af in een hinderlaag, totdat er een prooi voorbij komt.

Tijdens deze jacht pakken ze al het dierlijk spul wat in hun mond past. Insecten (en de larven daarvan) zoals langpootmuggen en (dans)muggen worden graag gegeten. Ook wormen, slakken, naaktslakken en spinnen worden gegeten. Daarnaast kunnen grotere salamanders soms ook kleine salamanders grijpen. Juveniele landsalamanders zijn net zoals hun ouders, ze eten wat in de mond past. Dit zijn vaak prooien zoals fruitvliegjes en andere kleine insecten.

Triturus cristatus 4, Kamsalamander, Saxifraga-Kees Marijnissen
Bij kamsalamanders is het bekend dat ze soms kleinere soortgenoten eten (Saxifraga-Kees Marijnissen)

Het menu onder water

Ook in het water wordt er dierlijk gegeten. En ook hier pakken ze alles wat ze tegen komen en in hun mond past. Garnaaltjes, watervlootjes, kreeftachtigen, bootsmannetjes, muggenlarven, bloedzuigers en zelfs kikkervisjes worden gegeten.

Voor juveniele soorten geldt hetzelfde: ze eten wat in hun mond past. Vaak zijn dit watervlooien en andere kreeftachtigen zoals eenoogkreeftjes en kieuwpootkreeftjes.

Salamanders hebben wel tanden, maar dienen (net zoals bij kikkers en padden) alleen om een prooi vast te houden en niet om te scheuren. Dit betekent dat ze de prooi in zijn geheel door moeten slikken.


Lees ook: wat is het verschil tussen een amfibie en reptiel?


Eten alle salamanders hetzelfde?

In principe zijn alle salamanders carnivoor, maar afhankelijk van het formaat, de leefwijze en het leefgebied kan het menu toch onder soorten flink verschillen. Als voorbeeld: de vuursalamander (de grootste salamander van ons land) wordt tot 20 centimeter groot en leeft voornamelijk op land. De vinpootsalamander (de kleinste salamander van ons land) wordt negen centimeter en overwintert soms in water. Het menu van deze twee salamanders is dus logischerwijs een wereld van verschil.

Vuursalamander
De vuursalamander is de grootste salamander van ons land en kan tot 20 centimeter groot worden

Wanneer eten salamanders?

Salamanders zijn nachtactieve dieren. Overdag houden ze zich schuil op een veilige plek, zoals onder een steen of een boomstronk of in het hoge gras. ’s Nachts gaan salamanders erop uit en begint de jacht. Er wordt dan actief of passief op prooien gejaagd, welke in hun geheel worden ingeslikt.

Vanaf november tot ongeveer februari/maart (afhankelijk van het weer) houden salamanders een winterslaap. Tijdens deze periode houden ze zich schuil op een veilige plek en is het lichaam een lange periode inactief. In de periode voordat de winterslaap begint, vetten de dieren zoveel mogelijk op om deze periode te kunnen overleven. Salamanders zijn koudbloedige dieren, wat betekent dat de (lichaams-)temperatuur te laag is gedurende de winterslaap om eten te verteren. Drinken doen ze in de periode ook niet, maar vocht wordt uit de atmosfeer opgenomen via de huid.

Worden salamanders ook gegeten?

Salamanders zijn zelf ook een belangrijke (en voedzame) bron van voedsel voor veel verschillende diersoorten. Allereerst moeten salamanders waakzaam zijn voor vogels. Vogelsoorten zoals reigers en ooievaars eten salamanders, maar ook kraaiachtigen zoals de ekster en de gaai zullen een salamander grijpen als de kans zich voordoet. Ook voor roofvogels en uilen moeten salamanders uitkijken.

Ook voor zoogdieren moeten salamanders oppassen. Het is bekend dat salamanders onderdeel van het dieet zijn voor onder andere spitsmuizen, ratten, wasberen en zelfs egels. Daarnaast pakken gedomesticeerde katten ook salamanders. Gezien het groot aantal loslopende gedomesticeerde katten kan dit lokaal voor sommige bijzondere salamanderpopulaties een probleem vormen. Verder is ook bekend dat slangen soms salamanders eten.

De larven van salamanders

De larven van salamanders kennen ook predatoren. Een van de niet-natuurlijke predatoren in Nederland is de invasieve exoot de Amerikaanse stierkikker. Dit zijn zeer grote kikkers die logischerwijs veel eten en in poelen ervoor kunnen zorgen dat het voortplantingsucces van salamanders zeer laag is.

Poel na 1 seizoen
Wil je zelf salamanders in je poel, kies dan voor geen (of weinig) vis (bron foto: de Natuur van hier)

Daarnaast zijn vissen een belangrijke predator van salamanderlarven. Voortplantingspoelen van salamanders dienen dan ook visvrij te zijn om de voortplanting van salamanders in een gebied succesvol te laten zijn. Dit is dan ook de reden dat poelen die in de zomer korte tijd droog vallen uitermate geschikt zijn voor salamanders en andere amfibieën. Wil je zelf salamanders in je visvijver? Zorg er dan voor dat er niet te veel vis in zit en dat er visvrije plekken zijn waar salamanderlarven veilig kunnen opgroeien. Of beter nog: kies voor een visvrije poel en laat de salamanders, kikkers en padden in je tuin floreren!


Lees ook: poel aanleggen in de tuin


Raaf – Kraaiachtigen van Nederland – deel VI

Iedereen kent ze wel: een kauw, zwarte en/of bonte kraai, ekster, gaai, wellicht zelfs een roek, de notenkraker of raaf. Het zijn de kraaiachtigen van Nederland. De familie kraaiachtigen (Corvidae) gaat echter verder dan onze Nederlandse bekenden, want in totaal bestaat de familie uit 128 soorten. Ze komen bijna overal op de wereld voor. Ze behoren tot de zangvogels, hoewel niet iedereen hun geroep als gezang zou kwalificeren.

Kraaien zijn intelligente wezens en daar is de raaf geen uitzondering op. Ze kunnen problemen (leren) oplossen, sommige soorten slagen voor de spiegelproef en ze communiceren met elkaar. In dit deel lichten we de raaf uit.

Wil je de hele serie ‘kraaiachtigen van Nederland’ lezen? Klik dan hier om te beginnen met deel I.

Bron omslagfoto: Saxifraga – Hans Dekker

Raven zijn zeer intelligente en sociale vogels (Saxifraga - Luc Hoogenstein)
Raven zijn zeer intelligente en sociale vogels (Saxifraga – Luc Hoogenstein)

De raaf (Corvus corax)

De raaf is een vogel welke al sinds mensenheugenis voorkomt op de aarde. Er is door de eeuwen heen verschillend naar de raaf gekeken. Er werden hem eigenschappen toegedicht als moed en wijsheid, maar ook die te maken hadden met onheil en de dood. De raaf werd lange tijd door de mens gezien als dankbare hulp, maar vanaf de Middeleeuwen is dat veranderd. Deze imposante vogel is zeer intelligent en heeft sterke sociale banden met zijn soortgenoten.

Uiterlijk

Raven zijn grote vogels en de grootste zangvogels van Nederland. Ze hebben ongeveer het formaat van een buizerd. Raven worden tussen de 55-75 centimeter groot, met een spanwijdte van 120-130 centimeter. Het mannetje is wat zwaarder dan het vrouwtje. Ze wegen tussen een kilo en anderhalve kilo. De raaf is de grootste vogel van de familie kraaiachtigen. Er zijn elf ondersoorten. In Nederland kennen we de Europese raaf.

Opvallend aan de raaf is zijn grote, zware snavel. De snavel is deels bedekt met veren. Ook het glanzend zwarte verenkleed van de raaf valt op. In het zonlicht kleurt het zwart naar tinten groen, blauw en paars. De wigvormige staart zie je het best tijdens de vlucht.

Het verenkleed van raven lijkt zwart, maar heeft een paarsblauwe met groene gloed (Saxifraga - Luc Hoogenstein)
Het verenkleed van raven lijkt zwart, maar heeft een paarsblauwe met groene gloed (Saxifraga – Luc Hoogenstein)

Raaf versus zwarte kraai

De raaf en zwarte kraai lijken behoorlijk op elkaar, vooral als je ze niet bij elkaar in de buurt ziet. Raven zijn echter een stuk groter dan zwarte kraaien. Raven kunnen 55-75 centimeter met 120-130 spanwijdte meten, zwarte kraaien worden zo’n 45-55 centimeter groot en hebben een spanwijdte van 100 centimeter. Ook qua gewicht zie je dit terug: zwarte kraaien wegen tussen de 400-600 gram, raven rond de 1500 gram.

Ook de snavel is verschillend. De snavel van de zwarte kraai lijkt in vergelijking met die van de raaf puntiger. Daarnaast is de snavel van de zwarte kraai ook kleiner. Bij de raaf meet de snavel ongeveer dezelfde lengte als het hoofd. Snavels van zwarte kraaien zijn kleiner. Verder zijn de veren op de snavel nog kenmerkend voor de raaf. Op de keel van de raaf zitten verlengde veren, waardoor de hals van de raaf dikker lijkt dan die van de zwarte kraai.

Tot slot kun je raven en zwarte kraaien in vlucht goed onderscheiden. Bij zwarte kraaien zie je in vlucht een ronde staart. Raven hebben een wigvormige staart die breed uitwaaiert. Raven gebruiken net als roofvogels de thermiek in de lucht om te zweven. Zwarte kraaien doen dit niet.

Raven hebben verlengde keelveren, waardoor de hals dikker lijkt (Saxifraga - Luc Hoogenstein)
Raven hebben verlengde keelveren, waardoor de hals dikker lijkt (Saxifraga – Luc Hoogenstein)

Gedrag

De raaf is een sociale vogel. Raven zijn paartjes voor het leven en ook trouw aan hun broedplek. In de periode van december-juni zul je ze vooral samen zien. Dit is de periode waarin raven hun relatie versterken en aan de broedperiode beginnen. De baltsperiode kenmerkt zich door samen glij- en zweefvluchten uit te voeren en samen te foerageren. De andere maanden van het jaar zie je de raaf ook wel samen met andere soortgenoten.

Raven leven voornamelijk als koppel, maar buiten het broedseizoen om ook wel in groepen (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Raven leven voornamelijk als koppel, maar buiten het broedseizoen om ook wel in groepen (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: arenden in Nederland


Intelligentie

De raaf is, net als vele kraaiachtigen, een zeer intelligente vogel. Hij kan problemen oplossen om bijvoorbeeld aan voedsel te komen. De raaf weet dan gereedschap te gebruiken, zoals stokjes of steentjes. Zo zijn er bijvoorbeeld onderzoeken gedaan waarbij raven en andere kraaiachtigen het waterpeil moeten laten stijgen om bij voedsel te komen. Ze doen dat door steentjes in de buis water te gooien, waardoor het waterpeil stijgt en het voedsel opgegeten kan worden. Stenen worden ook gebruikt om voedsel te kraken. Stokjes worden gebruikt om ergens iets leeg te schrapen. Daarnaast verstopt de raaf voedsel en kan van meerdere voedselplekken de locatie onthouden en terugvinden.

De intelligentie van een raaf kun je vergelijken met het verstand van een vierjarig kind. Raven zijn net zo intelligent als mensapen. Ze kunnen gezichten van mensen onthouden en hebben sociale relaties onderling. In verhouding tot hun lichaam, heeft de raaf het grootste vogelbrein. De raaf kan ook geluiden imiteren. Daarnaast zijn ze ook sociaal intelligent.

Raven herkennen soortgenoten, maar ook mensen (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Raven herkennen soortgenoten, maar ook mensen (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Wat staat er op het menu?

De raaf is net als zijn familieleden een echte alleseter. Zijn menu ziet er divers uit. De raaf eet insecten, zaden en vruchten, maar ook kleine zoogdieren, vogeleieren en jonge vogels worden verorberd. Daarnaast is de raaf een echte opruimer: kadavers zijn een belangrijke voedselbron. Dit kunnen kadavers zijn van dieren die in het wild zijn gestorven of van dieren die bijvoorbeeld zijn aangereden door de mens en in de natuur zijn gelegd voor roofdieren. Raven produceren braakballen (net zoals uilen), waar onverteerde prooiresten in zitten, zoals botjes en vacht.

Een project wat de natuur voorziet van kadavers is bijvoorbeeld Dood doet Leven van ARK. Niet alleen de raaf heeft hier baat bij, maar ook bijvoorbeeld de rode en zwarte wouw, gieren en de zeearend. Tot de Middeleeuwen ruimden raven rottende kadavers op, maar mensen werden bang voor besmettelijke ziektes, waardoor de kadavers steeds efficiënter werden opgeruimd. Echter zijn kadavers in de natuur van groot belang voor aaseters, zoals verschillende soorten roofvogels, maar ook voor zoogdieren (dassen bijvoorbeeld), insecten, andere vogelsoorten en de bodem. ARK Rewilding maakt zich sterk voor kadavers in de vrije natuur.

Dood doet Leven (Jeroen Helmer - ARK natuurontwikkeling)
Dood doet Leven (Jeroen Helmer – ARK natuurontwikkeling)

Ook in het zoeken naar voedsel (kadavers) zie je de intelligentie van de raaf terug. In Yellowstone National Park is een interessante samenwerking onderzocht tussen de raaf en de wolf. Wanneer een raaf een kadaver vindt wat nog niet is aangetast, kan hij er moeilijk van eten. Daarvoor heeft hij de hulp nodig van de wolf. De wolf kan het kadaver openscheuren, waarna de raaf er ook van kan eten. Het blijkt dat wanneer de raaf een kadaver vindt, hij op zoek gaat naar een roedel wolven en deze naar het kadaver leidt. In Nederland is dit onderzoek ook gedaan op de Veluwe, waar raven en wolven voorkomen. Hier blijkt deze samenwerking (nog) niet. Wel is geconstateerd dat raven onderling communiceren over voedsel- en slaapplekken.

Broeden en opvoeden

Zoals al eerder benoemd, zijn raven monogame vogels. Ze vormen een paartje voor het leven en zijn ook trouw aan hun broedplek.Tijdens de baltsperiode in januari-februari versterken ze hun relatie. Dit doen ze door bijvoorbeeld samen glij- en zweefvluchten uit te voeren. Raven zijn erg goede vliegers en kunnen zich tijdens deze vluchten bijna helemaal draaien in de lucht.

Zowel man als vrouw bouwen aan het nest. Man zorgt voor de aanvoer van nestmateriaal, vrouw bouwt het nest. Nesten van raven bevinden zich op grote hoogtes, tot wel dertig meter hoog. Ze hebben een voorkeur voor hoge nestplaatsen in met name naaldbomen. Ook hoogspanningsmasten worden gebruikt om een nest te bouwen. Raven gebruiken ook wel oude haviknesten. Van nature zijn raven klif- en rotsbroeders. Dit zie je terug aan hun puntige nesten, gemaakt om niet van een steil klif te rollen.

Van nature broeden raven op steile klifwanden en zijn dus heel wat hoogte gewend (Saxifraga - Harry van Oosterhout)
Van nature broeden raven op steile klifwanden en zijn dus heel wat hoogte gewend (Saxifraga – Harry van Oosterhout)

Vanaf eind februari worden de eieren gelegd. Meestal worden er vier tot zes eieren gelegd, waarna er ongeveer drie weken wordt gebroed. Na het uitkomen van de eieren hebben de ouders het druk met het grootbrengen van hun kroost. Je hoort ze dan ook een stuk minder. De jongen blijven tussen de vier en zeven weken op het nest. Rovers als marters, kraaien en roofvogels worden fel van het nest geweerd. Na het uitvliegen blijven de jongen nog een tijdje in de buurt hangen. Na de zomer is het dan tijd om echt uit te vliegen.

Jonge raven leven met elkaar in groepen als zwervers. Deze pubers delen slaap- en voedselplekken met elkaar. In deze fase zijn de jonge dieren nog niet territoriaal en broeden ze ook nog niet. Ze ontmoeten hun partner in deze groepen. Na het vinden van een partner gaan de raven op zoek naar een eigen territorium. Dit rondzwerven voordat raven zich ergens samen vestigen, duurt zo’n drie jaar.

Raven hebben een hoge plek nodig om hun nest te kunnen maken, bijvoorbeeld in een hoge naaldboom (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Raven hebben een hoge plek nodig om hun nest te kunnen maken, bijvoorbeeld in een hoge naaldboom (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: vinken in Nederland


Voorkomen in Nederland

De raaf kun je in verschillende typen landschap tegenkomen in Nederland, die wel aaneen gelegen moeten zijn. Meestal vind je ze in de buurt van bos, heide en extensieve landbouwgronden. Raven vliegen ver voor voedsel, tot wel dertig kilometer. Ze houden zich ook op in menselijke omgeving, want waar mensen leven, is voedsel (afval) te vinden. De vogel staat op de Rode Lijst en is een standvogel in Nederland.

De raaf heeft het zwaar te lijden gehad onder de mens. Gelukkig krabbelt hij weer wat op (Saxifraga - Luc Hoogenstein)
De raaf heeft het zwaar te lijden gehad onder de mens. Gelukkig krabbelt hij weer wat op (Saxifraga – Luc Hoogenstein)

De raaf en de mens

Tot aan de Middeleeuwen was de raaf een algemene vogel. Als opruimer van kadavers werd hij gewaardeerd. Met de tijd werden de steden echter steeds schoner en veranderde de kijk op raven. Ook op het platteland gebeurde dit. Hij zou een plaag zijn voor vee en wild en zou ziektes verspreiden. De vervolging begon, wat ertoe leidde dat deze imposante vogel nog maar zeldzaam voorkwam in Nederland. In 1928 was er nog een broedgeval in Nijkerk en in 1944 broedde het laatste paartje van Nederland, in de Vijlenerbossen in Limburg.

Al snel werden er pogingen gedaan om de raaf te helpen in Nederland. In 1936 werden er voor het eerst raven uitgezet op de Veluwe. Die vogels zijn echter verdwenen. Pas later, tussen de jaren 1969-1981, werden er weer pogingen gedaan. Dit keer succesvol. Vanaf 1976 broedt de raaf weer in Nederland. Er komen de laatste jaren steeds meer broedvogels bij.

Raven hebben ongeveer de grootte van een buizerd en zijn daarmee beduidend groter dan de zwarte kraai (Saxifraga - Piet Munsterman)
Raven hebben ongeveer de grootte van een buizerd en zijn daarmee beduidend groter dan de zwarte kraai (Saxifraga – Piet Munsterman)

Veelgestelde vragen

Waar komt de raaf voor in Nederland?

Op steeds meer plekken in Nederland kun je raven zien. De meeste kans maak je in de omgevingen van de Veluwe, de Oostvaardersplassen en de Utrechtse Heuvelrug. Let op hoge (naald)bomen en raven in vlucht.

Wat is het verschil tussen de raaf en de zwarte kraai?

Raven en kraaien lijken behoorlijk op elkaar, vooral als je ze niet naast elkaar kunt zien. Raven zijn echter groter, ze lijken een dikkere hals te hebben, ze hebben een grotere snavel die deels bedekt is met veren en tijdens de vlucht hebben ze een wigvormige staart, waar zwarte kraaien een meer ronde staart hebben. Ook het geluid is anders. Raven roepen hun kenmerkende kroa-kroa.

Hoe klinkt een raaf?

Raven hebben een groot repertoire aan geluiden. Het meest kenmerkende geluid is het kroa-kroa. Ze kunnen wel honderd verschillende geluiden maken en ook geluiden imiteren.


Lees ook: marters in Nederland


Grondeleenden in Nederland vervolg – deel III

slobeend

Na in deel II van de blogserie ‘eenden in Nederland’ de eerste vijf broedende grondeleenden van ons land te hebben besproken, is het nu tijd om in deel III de overige vier broedende grondeleenden te bespreken. Daarnaast worden de dwaalgasten besproken, welke zo nu en dan ons land bezoeken.

Grondeleenden vervolg

In deel II van de eenden in Nederland serie heb je kunnen lezen over de algemene kenmerken van grondeleenden. Daarnaast zijn de eerste vijf broedende grondeleenden in ons land besproken: de wilde eend, pijlstaart, wintertaling, krakeend en de smient. In dit deel bespreken we de laatste vier broedende grondeleenden: de slobeend, zomertaling, mandarijneend en de muskuseend. Daarnaast zijn er nog tal van dwaalgasten die ons land sporadisch bezoeken. Sommige die hier per ongeluk terecht zijn gekomen (door een storm bijvoorbeeld) en ontsnapte exemplaren uit privé-collecties. Hiervan proberen we een zo actueel mogelijk overzicht te geven.

Mandarijneenden - grondeleenden
Mandarijneenden komen van oorsprong voor in Azië, maar ontsnapte exemplaren uit vogelcollecties hebben zich weten te handhaven en komen verspreid voor in West-Europa

Lees ook: waarom trekken vogels naar het zuiden?


Slobeend (Spatula clypeata)

De slobeend is een middelgrote eend die een lichaamslengte bereikt van 44 tot 52 centimeter, met een spanwijdte van 70 tot 85 centimeter. Het meeste opvallende aan de slobeend is de grote, spatelvormige snavel die zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben. Deze gebruiken ze om voedsel te vinden.

Mannetjes slobeenden hebben een groene kop, met een witte borst, kastanjebruine flanken en lichtblauw op de voorvleugels (wat eigenlijk alleen goed in vlucht is te zien). De vrouwtjes zijn soberder bruin gekleurd. Ze lijken op vrouwtje wilde eend, maar de groene vleugelspiegel heeft geen witte rand en de snavel is kenmerkend.

Slobeenden grondeleenden
Slobeend man en vrouw in vlucht

Leefwijze en voedsel

De slobeend leeft in zoet en brak water en aangrenzende kruidenrijke graslanden. Ze worden ook wel tot de secundaire weidevogels gerekend, net zoals de wilde eend, krakeend en bergeend.

Slobeenden zijn echte voedselspecialisten. Hun grote, spatelvormige snavel filteren ze voedsel uit het water. Dit bestaat uit fyto- en zoöplankton (plantaardig en dierlijk plankton), maar daarnaast ook uit ongewervelden dieren en plantendelen zoals knoppen en zaden.

Voortplanting en trekgedrag

Slobeenden broeden in kruidenrijke graslanden. Het liefst in de buurt van ondiep en voedselrijk water. Ze leggen 7 tot 12 eieren en hebben meestal één legsel. De broedtijd bedraagt rond de 23 dagen.

De meeste slobeenden blijven gedurende de wintermaanden in ons land. Sinds de jaren ’60 is het aantal slobeenden afgenomen. De slobeend staat sinds 2004 op de Nederlandse Rode Lijst.


Lees ook: kraaien in Nederland – deel I


Zomertaling (Spatula querquedula)

De zomertaling is een wat kleinere eendensoort die een lichaamslengte van 37 tot 41 centimeter bereikt en een spanwijdte van 58 tot 68 centimeter. Het zijn sierlijk gekleurde eenden, waarbij vooral het mannetje opvalt. Naast het uiterlijk is ook de kikkerachtige roep van het mannetje opmerkelijk.

Het opvallendste kenmerk in het verenkleed van het mannetje is de paarsbruine kop, met dikke witte oogstreep die doorloopt tot op de hals. Verder hebben ze een bruine borst, met zwart-witte schouderveren en lichtgrijze vleugels. Het vrouwtje is onopvallender bruin en lijkt veel op vrouw wintertaling. Ze zijn echter groter en de kop is meer getekend. Ook zijn in vlucht de lichtgrijze voorvleugels te zien.

Zomertaling
Mannetjes zomertalingen hebben een fraai verenkleed

Leefwijze en voedsel

Zomertalingen houden van moerasgebieden met veel water- en oevervegetatie. Ze komend daarnaast ook voor in wat meer open water met graslanden. Het menu is zowel dierlijk als plantaarding, in de winter wordt echter hoofdzakelijk plantaardig voedsel gegeten. Andere seizoenen worden ook insecten en ongewervelden gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

Broeden doen zomertalingen het liefst op een plek in de oever, niet ver van de waterkant af. Zomertalingen leggen gemiddeld zo’n acht eieren, welke in 22 dagen worden uitgebroed.

De zomertaling trekt vanaf juli naar het overwinteringsgebied, hoofdzakelijk in de Sahel. In maart en april keren de zomertalingen weer terug in ons land. Het gaat niet goed met de zomertaling in Nederland. Sinds de jaren 60 is de populatie met 85% afgenomen.

Mandarijneend (Aix galericulata)

De mandarijneend is een van de kleurrijkste eenden die je in ons land kunt tegenkomen. Het is dan ook geen inheemse soort, maar een exoot die oorspronkelijk uit Azië komt. Doordat deze vogel geliefd is in vogelcollecties, hebben ontsnapte exemplaren zich weten te handhaven in onder andere Engeland, Schotland, België en Nederland. De soort vertoont echter geen invasieve kenmerken en is dan ook geen bedreiging voor inheemse soorten.

Het is een kleine eendensoorten welke een lichaamslengte bereikt van 41 tot 49 centimeter, met een spanwijdte van 65 tot 75 centimeter. De woerd heeft een rode snavel en een zeer kleurrijk verenkleed. Ze hebben een paarse kruin en borst, kastanjebruine bakkebaarden en een brede, witte wenkbrauwstreep welke doorloopt tot op de hals. Ze hebben daarnaast prachtige goudachtige zeilen, welke ze kunnen opzetten om een vrouwtje mee te verleiden. Het vrouwtje is grijsbruin gekleurd, met een witte wenkbrauwstreep, witte kin en gevlekte flanken.

Mandarijneend
Mannetjes mandarijneenden zijn een van de kleurrijkste verschijningen in de Nederlandse natuur

Leefwijze en voedsel

Mandarijneenden leven in bosrijke gebieden en parken met oude bomen bij wateren met een rijke oevervegetatie. In de zomer eten ze voornamelijk dierlijk voedsel, in de vorm van ongewervelden en kleine visjes. De rest van het seizoen eten ze voornamelijk plantaardig voedsel, zoals (boom)zaden en noten.

Voortplanting en trekgedrag

Mandarijneenden broeden in boomholtes of speciaal opgehangen nestkasten. Dit doen ze tot wel 10 meter hoogte. Tussen april en juni worden acht tot twaalf eieren gelegd, welke na ongeveer een maand uitkomen. De jongen verlaten het nest al na één dag, ze springen dan gewoon uit het nest in het water. Ze blijven hier nog zo’n 60 dagen in het water rond het nest hangen, totdat ze kunnen vliegen. In Nederland zijn jaarlijks een paar honderd paartjes mandarijneenden te vinden.

De mandarijneend is in Europa hoofdzakelijk een standvogel. In Azië vertonen ze wel trekgedrag. De ontstane populatie in Europa zou nog wel eens belangrijk kunnen worden voor de instandhouding van de soort wereldwijd. In Azië wordt de soort namelijk bedreigd en kent deze enkel in Japan een beschermde status.


Lees ook: arenden in Nederland


Muskuseend (Cairina moschata)

Tot slot nog de muskuseend, nog zo een soort die zijn oorsprong niet in Nederland vindt. Muskuseenden komen oorspronkelijk uit Midden- en Zuid-Amerika en was daar al gedomesticeerd voordat de Europeanen er kwamen. Spanjaarden hebben de gedomesticeerde muskuseend mee naar Europa genomen.

Het zijn grote eenden, met een lichaamslengte van 66-68 centimeter en een spanwijdte van 137-152 centimeter. De muskuseenden die in Nederland voorkomen lijken niet veel op de wilde muskuseend in Zuid-Amerika. Ze komen in Nederland voor in veel variaties. Meestal met een rode snavel en rode wratachtige knobbels op het gezicht. Het verenkleed is overwegend wit met zwart.

Muskuseenden, grondeleenden of halfganzen?
Muskuseend

Grondeleend of halfgans?

De muskuseend wordt ingedeeld bij de grondeleenden, maar hierover bestaat geen consensus onder wetenschappers. Uit DNA onderzoek blijkt dat de muskuseend, maar ook de mandarijneend (alle Aix soorten), wellicht beter bij de halfganzen ingedeeld kunnen worden.

Leefwijze en voedsel

Muskuseenden leven in Nederland voornamelijk in parken en langs rivieren, vaak in de buurt van dorpen en steden. Het zijn echte alleseters. Van plantaardig voedsel zoals zaden, grassen en waterplanten, tot aan dierlijk voedsel in de vorm van ongewervelden, vissen en amfibieën zoals kikkers en padden.

Voortplanting en trekgedrag

De muskuseend broedt hoofdzakelijk in boomholtes, maar ook op de grond beschut tussen de vegetatie. Een legsel bestaat uit 8 tot 15 eieren, welk na zo’n 35 broeden uitkomen. De jongen kunnen na ongeveer 70 dagen vliegen.

In Nederland is de muskuseend een standvogel. Er zijn jaarlijks zo’n 100 broedparen te vinden. De aantallen blijven redelijk stabiel, waaruit geconcludeerd kan worden dat deze exoot geen invasieve kenmerken vertoont.

Dwaalgasten

Dit waren de negen broedende grondeleenden in Nederland. Naast deze broedende grondeleenden zijn er ook nog zo nu en dan enkele dwaalgasten te vinden. Verder zijn er ook nog ontsnapte exemplaren uit vogelcollecties in de natuur te vinden. Het is vaak niet eenduidig te zeggen of een vogel hier op eigen kracht is gekomen, of dat deze uit een prive-collectie is ontsnapt. Hier bespreken we de soorten waarvan het realistisch is dat ze op eigen kracht ons land bereikt kunnen hebben.

We starten met de Marmereend (Marmaronetta angustirostris). Vaak gaat het om ontsnapte exemplaren, maar gezien het verspreidingsgebied (broedt o.a. in Zuid-Europa) kan het niet uitgesloten worden dat sommige individuen hier op eigen kracht komen. Het zijn lichtbruin gekleurde eenden, met witte vlekken over het lijf en een donkere vlek op de zijkant van het hoofd.

Amerikaanse toeristen

Daarnaast krijgen we regelmatig bezoek uit Amerika. De Amerikaanse smient (Mareca penelope) wordt bijna jaarlijks in Nederland aangetroffen. Het mannetje heeft ten opzichte van de gewone smient een donkergroene baan rondom het oog, die doorloopt tot op het achterhoofd. Er zijn echter ook veel hybrides te vinden, dus het is niet altijd eenduidig te zeggen dat het om een Amerikaanse smient gaat.

Amerikaanse wintertaling
Het mannetje Amerikaanse wintertaling heeft een verticale witte streep in het verenkleed

Verder zien we ook zo nu en dan de Amerikaanse wintertaling (Anas carolinesis) in ons land. Ze zijn te onderscheiden van ‘onze’ wintertaling door het ontbreken van de horizontale witte flankstreep en het juist aanwezig zijn van de verticale witte streep op de zijborst. Jaarlijks worden er één of enkele individuen gezien in Nederland. Dit betreft altijd mannetjes, vrouwtjes zijn nauwelijks van de gewone wintertaling te onderscheiden.

De blauwvleugeltaling (Spatula discors) is ook een eend die van oorsprong in Amerika voorkomt. Ze worden hier af en toe gezien, maar het gaat hier meestal om ontsnapte exemplaren. Toch wordt er in sommige gevallen aangenomen dat het om wilde exemplaren gaat.

Blauwvleugeltaling
Blauwvleugeltalingen zijn prachtige eenden uit Amerika, die hier af en toe gezien worden

Bezoek uit het oosten

Tot slot nog de bronskopeend (Mareca falcata). Deze komt van oorsprong voor in Siberië, China en Japan. Als ze in Nederland gezien worden, gaat het vaak om ontsnapte exemplaren, maar er wordt ook aangenomen dat de soort op eigen kracht ons land kan bereiken. Het mannetje heeft een opvallende kastanjerode kop, waaraan het de naam te danken heeft.

Verder lezen

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – grondeleenden

Deel 3 – grondeleenden vervolg

Deel 4 – duikeenden

Deel 5 – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eider, ijseend en zee-eenden

Deel 7 – halfganzen

Deel 8 – zwarte ganzen

Deel 9 – grijze ganzen

Deel 10 – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Gele vlinders herkennen

Gele vlinders vallen vanwege hun kleur goed op. In Nederland zijn er eigenlijk maar twee soorten die echt geel zijn: de citroenvlinder en de koninginnenpage. Deze twee vlinders lijken niets op elkaar, dus het herkennen van gele vlinders in Nederland is niet moeilijk. In deze blog worden beide vlindersoorten besproken.

Vlinders hebben zo allemaal hun eigen waardplanten, maar ze hebben allemaal nectar nodig van verschillende planten. Een kruidenrijk grasland kan bijvoorbeeld ideaal zijn
Vlinders hebben zo ieder hun eigen waardplanten, maar ze hebben allemaal nectar nodig. Een kruidenrijk grasland kan bijvoorbeeld ideaal zijn

Citroenvlinder (Gonepteryx rhamni)

Deze vlinder valt op door de felgele kleur. Het mannetje is feller van kleur dan het vrouwtje. Het vrouwtje is eerder groenachtig in vergelijk met het felgele van het mannetje. Daarom wordt het vrouwtje vaak verward met witte vlinders. Bij het mannetje is de onderkant van de vleugels ook groenig. De vleugels zijn geaderd en zijn daarmee een goede camouflage. De aderen in de vleugels lijken op de nerven van bladeren en de bladuiteindes. De voor- en achtervleugels lopen in een punt en op elke vleugel komt een oranje stip voor. Citroenvlinders worden ongeveer 3 centimeter groot en hebben een spanwijdte tot 5,5 centimeter. Ze komen algemeen voor in Nederland.

De vleugelpunten en oranje stippen op de vleugels van de citroenvlinder zijn hier duidelijk te zijn (Saxifraga/Vlinderstichting - A.H. Baas)
De vleugelpunten en oranje stippen op de vleugels van de citroenvlinder zijn hier duidelijk te zien (Saxifraga/Vlinderstichting – A.H. Baas)

Van ei tot vlinder

De citroenvlinder is een van de langst levende vlindersoorten in ons land. De vliegtijd is van eind juni tot in oktober. Daarna gaat de vlinder overwinteren. De baltsvlucht van citroenvlinders kun je goed herkennen. Eerst zit het mannetje achter het vrouwtje aan, daarna vliegen ze allebei een stukje naar achteren. Je kunt ze zien vliegen in de tuin en in bos, maar ook op ruigere stukken grond, zo lang er maar nectaraanbod is.

Vervolgens moet het vrouwtje op zoek naar nectar. De eitjes moeten nog rijpen en dat kost veel energie. Nectar halen citroenvlinders graag uit onder andere paardenbloem, grote kattenstaart, koninginnekruid, sleutelbloem en wilg. Na het rijpen zet het vrouwtje de eitjes af op de onderkant van de bladeren van de waardplant, in hun geval wegedoorn of sporkehout. Citroenvlinders zijn echte zwervers en zetten de eitjes over een groot gebied af. Vanaf half april komen de eitjes uit.

De rups van de citroenvlinder is felgroen, zodat hij niet goed opvalt. Na zo'n 3-5 weken verpopt deze rups zich al (Saxifraga/Vlinderstichting - Henk Bosma)
De rups van de citroenvlinder is felgroen, zodat hij niet goed opvalt. Na zo’n 3-5 weken verpopt deze rups zich al (Saxifraga/Vlinderstichting – Henk Bosma)

De rupsen zijn felgroen van kleur, met kleine zwarte stippeltjes en een witte lengtestreep. Op deze manier zijn ze goed gecamoufleerd tegen de groene bladeren van hun waardplanten. De rupsen worden ongeveer vier centimeter groot. Na drie tot vier weken is het tijd voor de rups om te verpoppen naar vlinder. Dit doen ze zowel op de waardplant als op andere planten. Vanaf juni vliegt er dan een nieuwe generatie citroenvlinders rond.


Lees ook: tips voor het aanleggen van een natuurtuin


Overwinteren

Nadat de citroenvlinders de zomer al fladderend hebben doorgebracht, zoeken ze in het najaar een beschutte plek om te overwinteren. Dit kan bijvoorbeeld in klimop of hulst zijn, maar ook wel in een dichte graspol of ander struikgewas. Laat deze planten daarom zo lang mogelijk met rust, zodat de citroenvlinder ongestoord kan overwinteren en in het voorjaar kan ontwaken.

Citroenvlinders overwinteren in dicht struikgewas
Citroenvlinders overwinteren in dicht struikgewas

Op zonnige winterdagen kan het zijn dat de citroenvlinder even uit de rust komt en een andere overwinteringsplek zoekt. Vervolgens gaat de vlinder door met zijn winterslaap. Het overwinteren gebeurt als imago, dus als volwassen vlinder. Na de overwintering breekt de paartijd aan.

Koninginnenpage (Papilio machaon)

De koninginnenpage is misschien wel de opvallendste vlinder van ons land. Met een spanwijdte van 5 tot 8 centimeter is het de grootste dagvlinder in Nederland. De vleugels zijn geel en hebben een geel-zwarte tekening. Boven de staart zit er blauw in en aan beide binnenkanten van de ondervleugels is een oranje stip zichtbaar. Wanneer de vlinder in vlucht is, lijken deze stippen op ogen. En dat schrikt roofdieren (hopelijk) af. Verder zijn de lange, smalle staartpunten opvallend bij de koninginnenpage. Deze punten worden ook wel staartslippen of vleugelstaarten genoemd. Ook deze dienen om roofdieren om de tuin te leiden, want de vleugelstaarten lijken op antennes van de vlinder.

De  kleuren, tekening en afschrikkende 'ogen' op de vleugels zijn opvallend aan de konginnenpage
De kleuren, tekening en afschrikkende ‘ogen’ op de vleugels zijn opvallend aan de konginnenpage

Van ei tot vlinder

Deze grote vlinder leeft in meestal twee generaties per jaar. Dit is wel sterk afhankelijk van de temperatuur. In koudere omgevingen is er eerder een enkele generatie en in warmere oorden kunnen er zelf drie generaties per jaar zijn. Vanaf april (soms maart) tot en met oktober kun je deze vlinders zien vliegen. Mannetjes voeren baltsvluchten uit vanaf een hoger punt, zoals een heuveltop of een boomkruin. Wanneer ze een vrouwtje hebben gevonden, verdwijnt het paartje in de vegetatie. Kort daarna zet het vrouwtje de eitjes af. Het zoeken naar een partner rondom toppen wordt hill-topping genoemd.

De eitjes worden afzonderlijk van elkaar afgezet. Dit in tegenstelling tot veel andere vlinders, waar de eitjes in groepjes worden afgezet. De waardplanten behoren tot de schermbloemigen. Eerste generaties zetten af op peen, tweede generaties op bijvoorbeeld peen, wortel, peterselie of dille. Vanaf half mei komen de eitjes uit.

Hoe ouder de rups is, hoe meer hij bovenin de plant klimt om van te eten. Er wordt begonnen met het blad waar het eitje op stond, later eet de rups ook de bloemknoppen
Hoe ouder de rups is, hoe meer hij bovenin de plant klimt om van te eten. Er wordt begonnen met het blad waar het eitje op stond, later eet de rups ook de bloemknoppen

In het begin vallen de rupsen amper op. Ze worden ook wel vergeleken met een vogelpoepje: ze zijn zwart met een witte vlek in het midden. Rupsen worden graag gegeten door vogels, maar door deze camouflage is de rups zijn leven wat zekerder. Daarnaast heeft hij nog een ander afschrikmiddel: het osmetium. Dit is een vorkachtig orgaan wat de rups uit het lichaam kan drukken. Dit orgaan is een klier wat een penetrante geur verspreidt.

Na het vervellen krijgt de rups van de koninginnenpage zijn kenmerkende en opvallende uiterlijk: een heldergroen lichaam met zwarte dwarsbanden en oranje vlekken. Het verpoppen gebeurt op de waardplanten. De tweede generatie rupsen zijn er vanaf half augustus.

De rups van de koninginnenpage is opvallend en goed te herkennen
De rups van de koninginnenpage is opvallend en goed te herkennen

Lees ook: de beste waardplanten voor vlinders


Nadat de rups de verpopping heeft overleefd, ligt de focus op nectar verzamelen. Koninginnenpages hebben hiervoor schermbloemigen nodig, maar ook klavers en distels zijn geliefd. Wat habitat betreft kun je deze vlinder tegenkomen in bloemrijke graslanden en weides, moerassen, moestuinen (vanwege peen en wortel en dergelijke) en open, glooiende landschappen. De tweede generatie vlinders vliegt vanaf begin juli rond, tot half september.

De koninginnenpage op rode klaver, een van de planten waar nectar uit gehaald wordt
De koninginnenpage op rode klaver, een van de planten waar nectar uit gehaald wordt

Overwinteren

Wanneer de zomer op het eind loopt en de temperaturen dalen, hebben de rupsen van de tweede generatie zich volgegeten. Ze overwinteren als pop in de kruidlaag. Dit kan de waardplant zijn of een plant in de buurt daarvan.

Meer vlinders in de tuin
Wil je jouw tuin ook aantrekkelijker maken voor vlinders, dan kun je inheemse bloemen inzaaien die vlinders aantrekken. Via Vivara is een zadenmengsel te bestellen die speciaal is samengesteld om vlinders te helpen. Niemand minder dan Natuurmonumenten heeft deze mix samengesteld, dus dan weet je zeker dat je iets goeds doet voor de natuur!
Via deze link is de zadenmix te bestellen. Een zakje is voldoende voor ongeveer 2,5m2. Wacht niet langer en bestel deze zadenmix, zodat ook jouw tuin een bijdrage levert aan de lokale biodiversiteit! Met jouw aankoop bij Vivara draag je daarnaast ook nog eens bij aan andere natuurprojecten!

Niets meer missen? Volg ons op onze socials!

Paddentrek

Paddentrek, ook wel amfibieëntrek, is een jaarlijks terugkerend verschijnsel. Wanneer de voorbode van de lente zich aandient, met onder andere hogere minimum temperaturen, ontwaken amfibieën uit hun winterslaap en beginnen te trekken. Padden, kikkers en salamanders doen dit allemaal op hun eigen manier, maar de trek van elke soort lijkt wel op elkaar. In deze blog bespreken we dit fenomeen en hoe dit eruit ziet bij de verschillende amfibiesoorten.

Paddentrek is een jaarlijks terugkerend natuurverschijnsel waarbij amfibiesoorten onder bepaalde weersomstandigheden beginnen aan de trek van hun overwinteringsplaats naar hun voortplantingswater.

De paddentrek herbergt vele gevaren voor de overstekende dieren (Saxifraga - Rudmer Zwerver)
De paddentrek herbergt vele gevaren voor de overstekende dieren (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

Paddentrek, amfibieëntrek: wat is het?

Zoals de inleiding al vertelt, is de paddentrek dan wel amfibieëntrek een jaarlijks terugkerend natuurverschijnsel. Na een koude winterperiode breekt de lente voorzichtig aan met zachtere temperaturen (vanaf zo’n 6-8 graden), regen, weinig wind en een hoge luchtvochtigheid. Deze omstandigheden zijn nodig voor de koudbloedige dieren met hun gevoelige huid om aan de trek te beginnen.

Het moment waarop de dieren beginnen te trekken, kan dus op verschillende momenten beginnen. Bij warme winters, wat we helaas de laatste jaren steeds meer zien, begint de paddentrek soms zelfs al in januari. Wanneer de winters strenger zijn, kan het zelfs tot in maart duren tot de amfibieën ontwaken. De paddentrek begint na zonsondergang en kan tijdelijk even stilvallen wanneer de weersomstandigheden minder goed zijn.

Bovenstaande tekenen zijn voor kikkers, padden en salamanders het moment om te ontwaken en hun voortplantingswater op te gaan zoeken. Niet alle soorten amfibieën trekken. Hieronder worden de soorten benoemd die je wel tegen kunt komen tijdens de paddentrek en hoe hun trek eruit ziet.

Nadat de eerste tekenen van de lente zich aandienen, ontwaken padden, kikkers en salamanders uit hun winterslaap
Nadat de eerste tekenen van de lente zich aandienen, ontwaken padden, kikkers en salamanders uit hun winterslaap

Padden

Om de term ‘paddentrek’ eer aan te doen, beginnen we met de padden. Niet alle padden trekken, maar de gewone pad en de rugstreeppad wel. Ze hebben de winter doorgebracht op een vorstvrije plek, tussen boomstroken, houtstapels, in het bos of ergens in een holletje. Met de paddentrek is het tijd om naar het voortplantingswater te gaan.

De mannetjes gaan het eerst op pad en wachten de vrouwtjes op. De vrouwtjes hebben al een gezwollen buik met eitjes. Een mannetje klemt zich vast aan een vrouwtje (amplexus) en zo gaan ze samen naar het voortplantingswater.

Padden in amplexushouding, met om hen heen strengen vol eitjes (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Padden in amplexushouding, met om hen heen strengen vol eitjes (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: poel aanleggen in de tuin


Kikkers

De trek van de kikkers lijkt erg op die van de padden. Ook niet alle soorten kikkers trekken. De groene kikker leeft vrijwel altijd in en rondom het water en zul je minder snel tot niet tegenkomen tijdens de paddentrek. De bruine kikker, boomkikker en heikikker trekken daarentegen wel. De boomkikker is de soort die als laatste begint te trekken.

De boomkikker is van de trekkende kikkersoorten de laatste die aan de trek begint
De boomkikker is van de trekkende kikkersoorten de laatste die aan de trek begint

Salamanders

De amfibieëntrek van salamanders is erg vergelijkbaar met die van padden en kikkers. Een groot verschil is dat salamanders pas aan paarvorming doen wanneer ze bij het voortplantingswater aan zijn gekomen. Een ander verschil is nog dat de salamanders als eerste aan de trek beginnen, soms zelfs al in januari. Daardoor worden ze vaak gemist met overzetacties, omdat ze de trek dan al gehad hebben. De kleine watersalamander, kamsalamander en Alpenwatersalamander zijn de salamandersoorten die trekken.

De kamsalamander is een van de salamandersoorten die trekt. Een partner zoekt hij in het voortplantingswater, en niet onderweg zoals padden en kikkers. Op de foto een mannelijke kamsalamander, duidelijk te herkennen aan de kammen op rug en staart (Saxifraga - Kees Marijnissen)
De kamsalamander is een van de salamandersoorten die trekt. Een partner zoekt hij in het voortplantingswater, en niet onderweg zoals padden en kikkers. Op de foto een mannelijke kamsalamander, duidelijk te herkennen aan de kammen op rug en staart (Saxifraga – Kees Marijnissen)

Lees ook: het verschil tussen kikkers en padden


Leefgebieden van amfibieën en andere vormen van trekken

De leefgebieden van amfibieën of andere diersoorten worden ook wel biotopen genoemd. De biotopen van amfibieën kennen een jaarronde cyclus. Ze maken gebruik van verschillende biotopen door het jaar heen. Er wordt zowel op het land als in het water geleefd. Nadat er een grote trek naar de voortplantingswateren is geweest, zijn er nog kleinere trekken naar andere wateren.

De trek begint met de voorjaarstrek, zoals hierboven omschreven. Alleen deze trek gebeurt massaal, de opvolgende trekken zijn minder massaal. De volwassen dieren trekken daarna, al dan niet samen, naar hun voortplantingswater. Wanneer ze hun eieren hebben afgezet, trekken ze naar hun zomerbiotoop.


Lees ook: waarom kwaken kikkers?


Ondertussen gebeurt er natuurlijk van alles met de eitjes die zijn afgezet. De eitjes komen uit en de metamorfose naar volwassen exemplaar is begonnen. Na de metamorfose beginnen ook de jonge exemplaren te trekken. Ook zij trekken dan naar hun zomerbiotoop. Deze trek is beter waarneembaar dan die van de volwassen exemplaren en wordt ook wel paddenregen genoemd.

Ten slotte trekken de amfibieën in het najaar naar hun overwinteringsplek. Deze trek valt niet erg op. Bij salamanders daarentegen wel, zij kunnen na een fikse regenbui massaal gaan trekken. Net als met de paddentrek in het voorjaar kan dit enorme slachtoffers bij wegen opleveren.

Na de zomer in hun zomerbiotoop te hebben doorgebracht, trekken amfibieën naar hun overwinteringsplaats. Daar overwinteren ze bijvoorbeeld tussen hout (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Na de zomer in hun zomerbiotoop te hebben doorgebracht, trekken amfibieën naar hun overwinteringsplaats. Daar overwinteren ze bijvoorbeeld tussen hout (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Vele gevaren

De paddentrek kent vele gevaren. Denk maar eens rioolputten en de warmte die van het wegdek straalt, waar amfibieën van houden. Daarnaast moeten de dieren vaak wegen oversteken in ons dichtbevolkte land, waardoor er soms tientallen of honderden slachtoffers vallen. Vaak beginnen ze met trekken op het moment dat de avondspits begint. Hierdoor gaat het steeds slechter met verschillende soorten amfibieën. Gelukkig zijn er manieren om kikkers, padden en salamanders te helpen. Je kunt je bijvoorbeeld aanmelden als vrijwilliger bij padden.nu en helpen met het rapen en overzetten van deze kleine diertjes.

Er worden ook wel verkeersborden geplaatst op plekken waar de diertjes oversteken. Houd dit dus goed in de gaten en let daarbij goed op het wegdek. Een andere mogelijkheid om het aantal slachtoffers onder kikkers, padden en salamanders te reduceren is het plaatsen van speciale tunnels onder de wegen door. Door middel van geplaatste schermen worden de dieren naar de tunnel toe geleid. Helaas is dit nog een dure optie en wordt het nog niet heel veel gebruikt.

Rioolputten zijn ook een gevaar voor deze kleine dieren. Niet alleen tijdens de paddentrek kunnen de dieren in het riool verdwijnen. Er zijn oplossingen hiervoor. Zo kunnen er speciale trappetjes geplaatst worden, zodat de dieren uit het riool kunnen klimmen.

Help je mee om deze kleine diertjes veilig aan de overkant te krijgen? (Saxifraga - Rudmer Zwerver)
Help je mee om deze kleine diertjes veilig aan de overkant te krijgen? (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

Veelgestelde vragen

Wat is de paddentrek?

Paddentrek, of amfibieëntrek, is een jaarlijks terugkerend natuurverschijnsel waarbij amfibieën vanuit hun overwinteringsplaats massaal naar hun voortplantingswater trekken. Later in het jaar vinden er ook nog trekken plaats, maar deze zijn minder massaal en vallen daardoor minder op.

Wanneer is de paddentrek?

De paddentrek begint wanneer de temperatuur boven de 6-8 graden komt, er een hoge luchtvochtigheid is met wat regen en er weinig wind is. Meestal is dit in februari-maart, maar door de zachte winters van de laatste jaren is dit soms al in januari. Later in het jaar zijn er dan nog de minder opvallende trekken naar de zomerbiotoop en naar de overwinteringsplaats.

Waarom houden amfibieën een amfibieëntrek?

Amfibieën trekken om van hun overwinteringsplaats naar hun voortplantingswater te komen. Tijdens de amfibieëntrek proberen kikkers en padden een partner te vinden om zich voort te planten. Na de winterperiode ontwaken de dieren en beginnen ze aan hun tocht. Salamanders zoeken pas een partner in het water.


Lees ook: hoe maak ik een stapelmuurtje?


Op welk moment van de dag begint de paddentrek?

Wanneer de zon onder is, begint de paddentrek. De zon droogt de huid van amfibieën uit. Daarnaast maken ze in het donker ook meer kans om niet opgegeten te worden. Helaas komen ze na zonsondergang wel een andere vijand tegen: verkeer. Nederland is dichtbevolkt en heeft een groot netwerk aan wegen. Dit kost duizend slachtoffers.

Hoe kan ik helpen?

Meld je aan als vrijwilliger! Bijvoorbeeld op padden.nu. Je kunt helpen met raapacties en overzetacties. Verder zou je in je woonplaats kunnen informeren of er werkgroepen zijn die in de omgeving acties organiseren.

In je eigen tuin kun je zorgen voor overwinteringsplaatsen, aanbod van water en je kunt onderaan je heg een scherm van planken of folie plaatsen om te voorkomen dat amfibieën vanuit je tuin zo de straat op wandelen.

Grondeleenden in Nederland – deel II

Pijlstaart

Na deel I van de serie over eendachtigen in Nederland, waarin de algemene kenmerken en de taxonomische indeling van deze familie besproken werd, is het nu tijd om dieper in de soorten te duiken. We starten met de grondeleenden, deze worden in twee delen besproken. In totaal zijn er negen broedende grondeleenden en een scala aan dwaalgasten te vinden in ons land. In dit deel worden de eerste vijf broedende grondeleenden besproken.

Grondeleenden
Wilde eenden

Grondeleenden

Grondeleenden zijn een geslachtsgroep binnen de eendenfamilie, waarbij de soorten onderling een bepaald arsenaal aan gelijke kenmerken heeft. De naam is afgeleid van de manier waarop voedsel gezocht en gevonden wordt. In tegenstelling tot duikeenden duiken grondeleenden niet voor hun voedsel, maar doen ze dit op een grondelenede wijze. Dit betekent dat ze met hun hoofd onder water en hun kont naar boven gestoken in ondiep naar voedsel zoeken.

Er wordt dan voornamelijk plantaardig voedsel, zoals plantendelen, wortels en zaden gegeten. Ook wordt dierlijk voedsel gegeten, de ene soort meer dan de ander, maar in de regel eten ze hoofdzakelijk plantaardig voedsel.

Het lichaam van grondeleenden is hier ook op aangepast. Ze zijn minder gestroomlijnd dan duikeenden en hebben de poten meer onder het lichaam. Hiermee kunnen ze ook gemakkelijker op land lopen. Sommige soorten grazen zelfs gras op land. Ze liggen daarnaast minder diep in het water dan duikeenden doen. Ze kunnen moeiteloos vanuit het water opvliegen.

Broedende grondeleenden

In Nederland zijn er een negental broedende grondeleenden te vinden. Daarnaast zijn er nog tal van dwaalgasten te vinden. Deze komen maar af en toe voor in ons land en sommige dwaalgasten zijn afkomstig uit privé collecties. De negen broedende grondeleenden in Nederland:

Wilde eend (Anas platyrhynchos)Slobeend (Spatula clypeata)
Pijlstaart (Anas acuta)Zomertaling (Spatula querquedula)
Wintertaling (Anas crecca)Mandarijneend (Aix galericulata)
Krakeend (Mareca strepera)Muskuseend (Cairina moschata)
Smient (Mareca penelope)
Broedende grondeleenden in Nederland

Over de laatste twee soorten in deze lijst, de mandarijneend (het hele Aix geslacht overigens) en de muskuseend, bestaat nog discussie. Deze zouden wellicht onder de halfganzen ingedeeld moeten worden.


Lees ook: de beekprik, rivierprik en zeekprik


Wilde eend (Anas platyrhynchos)

De bekendste grondeleend in ons land is toch wel de wilde eend. Wilde eenden bereiken een lichaamslengte van 50-62 centimeter en een spanwijdte van 90-98 centimeter. Het mannetje (de woerd) heeft een groene kop met een witte halsband en een bruine borst. Opvallend zijn de zwarte gekrulde staartveren. Het is de enige eendensoort waarbij de staartveren gekruld zijn. Verder valt de blauwe vleugelspiegel op (welke vrouwtjes ook hebben). Vrouwtjes zijn soberder gekleurd, met verschillende tinten bruin. Ze lijken daarmee veel op de vrouwtjes van de krakeenden. Belangrijk verschil is de kenmerkende blauwe (met wit omrande) vleugelspiegel.

Het mannetje lijkt in de nazomer/winter veel op het vrouwtje qua verenkleed, deze dragen dan hun eclipskleed. Mannetjes en vrouwtjes zijn dan nog van elkaar te onderscheiden aan de hand van de snavelkleur. Deze is bij mannetjes geelachtig en bij vrouwtjes zeemkleurig.

Wilde eenden grondeleenden
Wilde eend – man

Leefwijze en voedsel

Wilde eenden komen talrijk voor in hun verspreidingsgebied. In Europa is het zelfs de meest algemene eendensoort. Ze zijn veel te vinden op van allerlei wateren. Meren, plassen, vijvers en rivieren zijn allen geschikt. Bij voorkeur kiezen ze voedselrijke wateren die niet te diep zijn, zodat ze al grondelend hun voedsel kunnen zoeken. Meestal zoet water, maar dit is geen harde eis. Ze hebben weinig last van menselijke aanwezigheid en verstoring, ze zijn vaak ook te vinden op vijvers in stadsparken of in tuinen.

Het is hoofdzakelijk een planteneter, maar af en toe dierlijk voedsel wordt zeker niet overgeslagen. Vooral in de winter neemt het gedeelte dierlijk voedsel toe. Qua dierlijk voedsel wordt er zowel kleine vis als ongewervelden gegeten. Plantaardig voedsel wordt genuttigd in de vorm van zaden, plantenwortels en andere plantendelen. Daearnaast komt het ook voor dat ze op land op gras grazen.

Voortplanting en trekgedrag

Wilde eenden beginnen kennen een lang broedseizoen en beginnen vaak al in februari met broeden. Een legsel bestaat uit 1 tot 13 eieren, welke na ongeveer een maand zijn uitgebroed. De juveniele dieren blijven lang bij het nest, ze kunnen na 50 tot 70 dagen vliegen.

De wilde eenden in Nederland (en in andere gebieden met een gematigd klimaat) zijn hoofdzakelijk standvogels, wat betekent dat ze hier in de winter ook verblijven. In de winter krijgen ze echter wel gezelschap van meer noordelijk broedende individuen. Deze trekken over korte afstand om de winter meer zuidelijk door te brengen. Aan het einde van de winter verlaten deze individuen ons land weer om hun broedgebied op te zoeken.

Pijlstaart (Anas acuta)

Verwant aan de wilde eend is de pijlstaart, deze behoort tot hetzelfde geslacht (Anas). De pijlstaart bereikt een lichaamslengte van 51-66 centimeter en een spanwijdte van 80-95 centimeter. Mannetjes zijn opvallend gekleurd, met een bruine kop en een witte borst, welke in een punt doorloopt tot op het achterhoofd. De buik is ook wit, en ze hebben een zwart witte staart met uitzonderlijk lange staartveren, waaraan ze de naam te danken hebben. De rest van het verenkleed is overwegend grijs gekleurd. Verder valt de lange nek op bij pijlstaarten.

Vrouwtjes zijn een stuk minder opvallend gekleurd en hebben een verenkleed dat bestaat uit verschillende tinten bruin. Ook vrouwtjes hebben langere staartveren, maar niet zo lang als mannetjes. De langere staartveren kan gemakkelijk zijn om ze te onderscheiden van bijvoorbeeld vrouwtjes wilde eenden. Ze hebben daarnaast een zwarte snavel en een donkere kop.

Pijlstaart
Mannetjes pijlstaarten zijn bontgekleurde eenden met opvallend lange staartveren

Leefwijze en voedsel

Pijlstaarten komen voor op open wateren, die het liefst niet te diep zijn. In Nederland zijn pijlstaarten vaak te vinden in het Waddengebied of in de Delta. In winter komen ze soms ook voor op meren in het binnenland. Nederland ligt op de zuidgrens van het verspreidingsgebied van de pijlstaart.

Het zijn hoofdzakelijk planteneters. Voornamelijk plantenzaden worden gegeten. Met hun lange nek kunnen ze diep grondelen, dieper dan de meeste andere grondeleenden. In het broedseizoen wordt er naast plantaardig, ook dierlijk voedsel gegeten. Kleine visjes en waterinsecten staan dan op het menu.

Voortplanting en trekgedrag

Pijlstaarten leggen ongeveer 6 tot 12 eieren in een legsel. Ze doen er ongeveer 23 dagen over om deze eieren uit te broeden. Na 40-45 dagen kunnen de jongen vliegen.

De pijlstaart is het hele jaar in Nederland te zien, echter is het een uiterst schaarse broedvogel. Jaarlijks worden er enkele gevallen geregistreerd, meestal bevinden deze zich in het Waddengebied of in de Delta.

Het is een uitgesproken trekvogel welke vaak naar Zuid-Europa of Afrika trekt. Ze trekken in grote groepen, voornamelijk ’s nachts. Ze vliegen dan in de bekende v-formatie.

Wintertaling (Anas crecca)

De derde, en laatste, grondeleend van het geslacht Anas dat in Nederland voorkomt is de wintertaling. De wintertaling is de kleinste algemeen voorkomende eend in Nederland en tevens ook in Europa. Ze bereiken een lichaamslengte van 34-38 centimeter en een spanwijdte van 58-64 centimeter.

Mannetjes hebben een kastanjebruine kop met een groen vlek rondom het oog, die doorloopt tot op het achterhoofd. Ze hebben daarnaast een opvallend gespikkelde borst. Verder zijn ze overwegend grijs gekleurd, met een horizontale witte streep op de flanken. Het achterwerk is een combinatie van geel en zwart.

Vrouwtjes zijn onopvallend bruin gekleurd, met een groene spiegel (de achterkant van de vleugel). Op basis van de spiegel zijn vrouwtjes wintertalingen te onderscheiden van vrouwtjes zomertalingen, die er verder veel op lijken.

Wintertaling - grondeleenden
Wintertaling

Leefwijze en voedsel

Wintertalingen bevinden zich het liefst op ondiepe wateren met oeverbegroeiing. In de winter verzamelen wintertalingen zich vaak in grote groepen. Het zijn hoofdzakelijk planteneters. Ze eten veel plantenzaden, maar ook andere delen van planten en gras worden gegeten. Het voedsel vinden ze al grondelend of door water met hun mond te filteren. In het broedseizoen ligt het percentage dierlijk voedsel een stuk hoger. Dan worden (aquatische) insecten en ongewervelden gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

Over het algemeen wordt er één legsel per broedseizoen gelegd, met daarin 5 tot 16 eieren. Deze worden in circa 23 dagen uitgebroed. De jongen verlaten het nest al snel, na zo’n 25-30 dagen zijn ze vliegvlug. Helaas is er een dalende trend waarneembaar in het aantal broedparen in Nederland.

Afhankelijk van het leefgebied zijn wintertalingen trek- of standvogels. De noordelijke populaties trekken in het najaar naar het zuiden. Ze vliegen dan tot in het Middelands-zeegebied of tot in Afrika. Het aantal wintertalingen in de winter in Nederland is afhankelijk van het weer in de winter en varieert sterk.


Lees ook: de vos in Nederland


Krakeend (Mareca strepera)

De krakeend is een middelgrote eend die een lichaamslengte bereikt van 46-57 centimeter, met een spanwijdte van 84-95 centimeter. Het verenkleed van mannetjes bestaat hoofdzakelijk uit een patroon van fijne, grijze streepjes. Daarnaast hebben ze een bruine kop met zwarte snavel en een overwegend zwarte stuit. De spiegel is wit, zowel bij de woerd als bij de vrouw. Vrouwtjes zijn verder bruin getekend en lijken veel op de vrouwen van de wilde eend. Belangrijkste kenmerken zijn de witte buik en spiegel en de gele snavel.

Krakeend
Mannetjes krakeenden zijn overwegend grijs gekleurd en hebben een opvallende witte spiegel

Leefwijze en voedsel

Krakeenden zijn bewoners van voedselrijke wateren met een rijke oevervegetatie. Het feit dat er steeds meer voedselrijke wateren zijn bijgekomen heeft ervoor gezorgd dat de krakeend veel algemener is geworden. Niet alleen in Nederland, maar door heel Europa.

Het zijn voornamelijk planteneters. Dit vinden ze door te grondelen, maar ze kunnen ook duiken om bij de lekkerste planten te komen. Alle delen van planten worden gegeten. Voornamelijk in de winter wordt ook dierlijk voedsel, in de vorm van insecten en ongewervelden, gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

Krakeenden broeden vaak pas laat in het jaar en beperken zich over het algemeen tot één legsel per jaar. Er worden dan 8 tot 12 eieren gelegd, welke in circa 25 dagen worden uitgebroed. De jongen kunnen na 45-50 dagen vliegen.

Noordelijke populaties zijn echte trekvogels en trekken tot in Noord-Afrika. Meer zuidelijk broeden populaties zijn overwegend standvogels.

Smient (Mareca penelope)

Tot slot bespreken we de smient. Smienten worden 45 tot 51 groot en bereiken een spanwijdte van 75 tot 86 centimeter. De woerd heeft een roodbruine kop, met een gele streep op het voorhoofd. Verder hebben ze een overwegend grijs verenkleed en een roze borst. Vrouwtjes zijn onopvallender bruingrijs gekleurd en hebben een witte buik en grijzige snavel.

Vooral ’s nachts is de kenmerkende fluitende roep van mannetjes goed te horen. Ze worden vanwege deze roep ook wel eens fluiteend genoemd.

Smient
Smienten broeden nauwelijks in Nederland, maar overwinteren hier massaal

Leefwijze en voedsel

Smienten komen voor op schone wateren met een rijke oeverbegroeiing. Daarnaast is het belangrijk dat er omliggend grasland te vinden is. ’s Nachts grazen ze op graslanden, overdag dobberen ze rustig op het water.

Ze zijn bijna volledig herbivoor. Naast gras eten ze alle delen van waterplanten en algen. In het broedseizoen eten vrouwtjes ook dierlijk voedsel.

Voortplanting en trekgedrag

Het legsel van smienten bestaat uit 7 tot 10 eieren, welke in ongeveer 23 dagen worden uitgebroed. Na 40 tot 45 dagen kunnen de jongen vliegen en verlaten ze het nest. In Nederland is het een uiterst schaarse broedvogel, met hoogstens enkele tientallen paartjes.

In de winter wordt ons land overvallen met smienten. Honderdduizenden smienten komen dan vanuit Scandinavië en Rusland om hier te overwinteren. Nederland is daardoor een van de belangrijkste plekken voor smienten in Europa.


Lees ook: waarom bouwen bevers dammen?


Verder lezen

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – grondeleenden

Deel 3 – grondeleenden vervolg

Deel 4 – duikeenden

Deel 5 – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eenden – eider, ijseend en zee-eenden

Deel 7 – halfganzen

Deel 8 – zwarte ganzen

Deel 9 – grijze ganzen

Deel 10 – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Duikeenden in Nederland – deel IV

Kuifeenden

Na in deel II en III de grondeleenden besproken te hebben, is het in deel IV van de serie eenden, ganzen en zwanen in Nederland tijd om de duikeenden te bespreken. We bespreken vijf soorten duikeenden die met regelmaat in Nederland voorkomen. Daarnaast worden enkele dwaalgasten besproken.

Krooneend - duikeenden
Krooneend

Duikeenden

Duikeenden zijn een geslachtsgroep binnen de eendachtigen familie, die een aantal gezamenlijke uiterlijke kenmerken vertonen. Ze hebben hun naam te danken aan het feit dat ze onder water duiken om voedsel te vinden. Hier is het lichaam ook op aangepast. Ze hebben een smaller lichaam dan grondeleenden, wat het duiken vergemakkelijkt. De poten staan daarnaast meer naar achteren onder het lichaam. Dit zorgt er ook voor dat ze beter kunnen duiken, maar hierdoor lopen ze op het land meer rechtop dan bijvoorbeeld grondeleenden. Ze hebben daarnaast ook vaak een wat kortere hals.

Duikeenden zijn omnivoren. De een eet wat meer plantaardig voedsel, de ander wat meer dierlijk, maar vrijwel alle soorten eten zowel beide. Als plantaardig voedsel eten ze planten, plantenwortels en zaden en als dierlijk voedsel vis en ongewervelden, zoals slakken en (water)insecten.

Broedende duikeenden

Er zijn in Nederland vier soorten duikeenden te vinden die hier broeden (sommige in veelvoud, andere maar een enkele keer). Daarnaast zijn er nog eens drie soorten die hier wel voor komen (sommige maar een enkele keer), maar niet broeden.

Broedende duikeenden in Nederland:

Kuifeend (Aythya fuligula)Tafeleend (Aythya ferina)
Witoogeend (Aythya nyroca)Krooneend (Netta rufina)
Broedende duikeenden in Nederland

Lees ook: spechten in Nederland


Kuifeend (Aythya fuligula)

De eerste die we bespreken is de kuifeend. Dit zijn vrij forse eenden, welke een lichaamslengte van 40 tot 47 centimeter en een spanwijdte van 65 tot 72 centimeter bereiken. De mannetjes zijn opvallend wit-zwart gekleurd, waarbij de buik wit is. De vrouwtjes zijn onopvallender bruin gekleurd. In vlucht valt de witte baan over de slagpennen goed op. Daarnaast hebben ze een opvallend geel oog. Maar het meest kenmerkende is de kuif, die zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben. Echter is deze bij mannetjes wel een stuk groter.

Kuifeend - duikeenden
Kuifeend

Leefwijze en voedsel

Kuifeenden hebben een breed leefgebied. Ze zijn te vinden op meren, vijvers en plassen van alle maten. Ze komen daarnaast ook voor op rustig stromende rivieren. Het zijn sterke zwemmers, waardoor ze makkelijk tegen de stroming in kunnen zwemmen. Kuifeenden houden van begroeide oevers en eilanden waarin ze veilig kunnen broeden.

Ze besteden veel tijd op het water, op zoek naar voedsel. Hiervoor duiken ze onder water, op zoek naar van allerlei ongewervelde dieren, zoals slakken en zoetwatermossels. Daarnaast eten ze ook planten, zaden en algen.

Voortplanting en trekgedrag

Broeden gebeurt op een beschutte plek in de vegetatie aan de oever. Een legsel bestaat uit zes tot twaalf eieren. De broedduur is ongeveer 25 dagen. Na zo’n 45 dagen zijn de jongen vliegvlug. De kuifeend is een talrijke broedvogel in Nederland.

Nederlandse kuifeenden trekken in het najaar voornamelijk naar Zuid-Frankrijk. Ons land wordt dan echter massaal bezocht door kuifeenden uit Noord- en Centraal-Europa. Het is gedurende de wintermaanden één van de talrijkste duikeenden in ons land.

Kuifeend
Kuifeenden overwinteren in zeer grote aantallen in ons land

Tafeleend (Aythya ferina)

Tafeleenden zijn nog net wat groter dan kuifeenden, met een lichaamslengte van 42 tot 49 centimeter en een spanwijdte van 72 tot 82 centimeter. De mannetjes hebben een roodbruin hoofd met een rood oog. Daarnaast hebben ze een zwarte borst en stuit en is de rest van het verenkleed grijs gekleurd. Vrouwtjes zijn minder opvallend van kleur. Ze hebben een lichtbruin hoofd en stuit, de rest van het verenkleed is grijsbruin.

Tafeleend
Mannetjes tafeleenden hebben een prachtig roodbruin hoofd met een rood oog

Leefwijze en voedsel

De leefwijze van tafeleenden is vergelijkbaar met die van kuifeenden. Ze komen ook voor op meren, vijvers en plassen, maar daarnaast ook op rustig stromende rivieren. Ook qua gedrag en voedsel zijn ze vergelijkbaar, al is het menu iets plantaardiger van aard. Planten, wortelstokken van planten en zaden wordt gegeten. Als dierlijk voedsel ook voornamelijk ongewervelden in de vorm van slakken, mosselen en schaaldieren.

Voortplanting en trekgedrag

De tafeleend is een schaarse broedvogel. Een legsel bestaat uit zes tot twaalf eieren, welke in ongeveer 25 dagen worden uitgebroed. De jonge dieren zijn in het begin heel donker van kleur en kunnen na circa 50 dagen vliegen.

De tafeleenden die in Nederland broeden blijven ook gedurende de winter in ons land. Het aantal tafeleenden neemt in de winter fors toe, doordat individuen uit Noord- en Centraal-Europa hier komen overwinteren. Opvallend is dat de mannetjes vaak al beginnen met trekken als de vrouwtjes nog aan het broeden zijn. De vrouwtjes volgen dan later met de jongen.


Lees ook: waarom vliegen vogels in een v-vorm?


Witoogeend (Aythya nyroca)

De witoogeend is een eend met een lichaamslengte van 38 tot 42 centimeter en een spanwijdte van 63 tot 67 centimeter, waarmee deze net wat kleiner is dan de kuifeend. Ze hebben een kastanjebruine kop en nek en zijn zwart op de rug. De vleugels hebben bovenop een wat groenige schijn. Ze hebben daarnaast een witte buik en stuit en in vlucht valt de witte vleugelstreep goed op. Het opvallendste kenmerk (waarnaar de eend ook vernoemd is) is het witte oog. Vrouwtjes zijn wat valer gekleurd dan mannetjes, maar hebben wel grotendeels dezelfde kleurschakelingen.

Witoogeend - duikeenden
Witoogeend

Leefwijze en voedsel

Witoogeenden zijn vaak te vinden in grote groepen met andere duikeenden. Ze houden zich op, op grotere plassen met een rijke onderwaterbegroeiing en een rijke oevervegetatie. In de oevervegetatie broeden ze, de onderwaterbegroeiing is het grootste deel van hun voedsel. Ze zijn voornamelijk herbivoor en eten dan waterplanten, moerasplanten en zaden. Daarnaast bestaat een klein gedeelte van het menu uit dierlijk voedsel, in de vorm van ongewervelde dieren.

Voortplanting en trekgedrag

Witoogeenden zijn vrij zeldzaam in Nederland. Soms wordt er gebroed in Nederland, maar dat is zeker geen zekerheid. Ook komt het voor dat witoogeenden paren met andere duikeenden, wanneer beschikbare soortgenoten schaars zijn. De meeste broedparen bevinden zich in Oost-Europa.

Een legsel bestaat meestal uit 6 tot 11 eieren, welke in circa 26 dagen worden uitgebroed. Het duurt daarna nog eens 60 dagen voordat de jongen uitvliegen.

Ook als doortrekker en wintergast is de witoogeend maar in kleine aantallen vertegenwoordigd in ons land. Over heel Europa gezien is er ook een afnemende trend zichtbaar in de populatie witoogeenden.

Krooneend (Netta rufina)

De laatste duikeend die in Nederland broedt is de krooneend. Krooneenden zijn grote eenden die een lichaamslengte van 53 tot 57 centimeter en een spanwijdte van 84 tot 88 centimeter bereiken. Het opvallendste kenmerk is de grote, ronde bruinoranje kop en rode snavel van de mannetjes. Verder hebben de mannetjes een zwarte hals en buik, een lichtbruine rug met aangrenzend lichter gekleurde delen. Vrouwtjes zijn in diverse tinten bruin gekleurd. Daarnaast hebben vrouwtjes een donkere snavel met een rode vlek. Zowel bij mannetjes als bij vrouwtjes vallen de witte vleugelstrepen in vlucht goed op.

Tafeleend
De ronde, bruinoranje kop en rode snavel van mannetjes krooneenden vallen goed op

Leefwijze en voedsel

Krooneenden voelen zich thuis op vrij grote plassen, met een rijke onderwater- en oevervegetatie. De oevervegetatie biedt schuilmogelijkheden en een goede broedplek, de onderwatervegetatie biedt voedsel. Krooneenden zijn hoofdzakelijk planteneters. Vooral kranswieren worden gegeten. Daarnaast eten ze soms ook wat dierlijk voedsel, echter is dit beperkt.

Voortplanting en trekgedrag

De krooneend komt oorspronkelijk uit Azië, maar door afname van het leefgebied zijn ze uitgeweken naar Europa. Het eerste broedgeval in Nederland dateert uit 1942. Sinds de jaren ’90 neemt het aantal broedgevallen toe, echter is het nog steeds een vrij schaarse broedvogel.

In een nest op een rustige plek in de oevervegetatie worden 6 tot 12 eieren gelegd. Na zo’n 28 dagen broeden komen de eieren uit. De jongen kunnen na 45 tot 50 dagen vliegen.

Krooneenden zijn in Nederland deels standvogel en deels trekvogel. De wegtrekkende soorten overwinteren in Midden en Zuidwest-Europa.

Duikeenden – wintergasten

Naast broedende soorten is er ook nog een wintergast onder de duikeenden. Deze broedt meer noordelijk en bezoekt ons land in het najaar om hier te overwinteren.

Topper (Aythya marila)

De topper, of toppereend, lijkt veel op de wel in Nederland broedende kuifeend, maar toch zijn er een aantal verschillen op te merken. Met een lichaamslengte van 39 tot 56 centimeter en een spanwijdte van 71 tot 84 centimeter wordt de topper iets groter dan de kuifeend. Daarnaast ontbreekt de kenmerkende kuif bij de topper. Mannetjes toppers hebben een zwarte kop, hals en staart. Verder is de bovenkant grijs (bij de kuifeend wit) en de onderkant wit gekleurd. Ze hebben een blauwgrijze snavel, net zoals de vrouwtjes overigens.

Vrouwtjes zijn wat soberder gekleurd. Ze hebben een bruine kop en buik en een grijze rug. Opvallend is de lichtgekleurde ring om de snavel bij de vrouwtjes, een belangrijk kenmerk om ze te onderscheiden van de vrouwtjes kuifeenden.

Topper (Saxifraga - Jan Nijendijk)
Toppers lijken op kuifeenden, maar toch zijn er wel wat verschillen op te merken (Saxifraga – Jan Nijendijk)

Leefwijze en voedsel

Toppers vinden we meestal terug op wateren bestaande uit zout of brak water. Vaak zijn ze te vinden in de buurt van zee, op ondiepe kustwateren. Ze broeden op de toendra’s in het noorden. Overwinteren gebeurt meer zuidelijk, waarbij Nederland een belangrijke overwinteringsplek is. Vooral het IJsselmeer en de Wadden zijn dan van belang. Hier verzamelen zich dan grote groepen toppers. In februari start de terugtocht naar de broedgebieden. In de zomer ontbreekt de topper in ons land, op enkele losse exemplaren na.

Toppers zijn omnivoren en kunnen diep duiken om hun voedsel te vinden. Ze kunnen tot wel zes meter diep duiken en tot één minuut onder water blijven. Er worden voornamelijk schelpdieren, meestal in de vorm van mossels, gegeten. Daarnaast eten ze ook krabben en andere ongewervelde dieren, maar ook kleine vissen en plantaardig voedsel in de vorm van zeegras wordt gegeten. Er zijn zelfs gevallen bekend die kikkers eten, indien aanwezig.


Lees ook: kraaien in Nederland – deel I


Dwaalgasten

Nu zijn alle duikeenden besproken die hier op regelmatige basis voorkomen. Deze worden echter nog aangevuld met soorten die hier maar sporadisch gezien worden, de zogenaamde dwaalgasten. Deze zullen nog kort benoemd worden.

We starten met de kleine topper (Aythya affinis). Het kleinere broertje van de in Nederland overwinterende topper broedt in de Verenigde Staten en Canada en overwintert normaliter in Midden-Amerika en de Cariben. Zo nu en dan raakt er een uit koers en komt deze in Europa terecht. Vaak duiken ze dan in Engeland op, maar soms worden ze ook gezien in Nederland. Het totaal aantal waarneming ligt nu op iets meer dan 20 stuks.

Tot slot nog de ringsnaveleend (Aythya collaris). De ringsnaveleend is ook een duikeend die zich normaal begeeft in de Verenigde staten en overwintert in Midden-Amerika. Ook hiervan komen soms verdwaalde exemplaren in Europa terecht. In totaal is de ringsnaveleend nu ongeveer 50 keer waargenomen in Nederland.

Ringsnaveleend
De ringsnaveleend is een soort die hier gewoonlijk niet voorkomt, maar soms is er toch een verdwaald exemplaar te zien

Verder lezen

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – grondeleenden

Deel 3 – grondeleenden vervolg

Deel 4 – duikeenden

Deel 5 – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eider, ijseend en zee-eenden

Deel 7 – halfganzen

Deel 8 – zwarte ganzen

Deel 9 – grijze ganzen

Deel 10 – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Zoeken

Categorieën

Op de hoogte blijven?

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!