Gele vlinders herkennen

Gele vlinders vallen vanwege hun kleur goed op. In Nederland zijn er eigenlijk maar twee soorten die echt geel zijn: de citroenvlinder en de koninginnenpage. Deze twee vlinders lijken niets op elkaar, dus het herkennen van gele vlinders in Nederland is niet moeilijk. In deze blog worden beide vlindersoorten besproken.

Vlinders hebben zo allemaal hun eigen waardplanten, maar ze hebben allemaal nectar nodig van verschillende planten. Een kruidenrijk grasland kan bijvoorbeeld ideaal zijn
Vlinders hebben zo ieder hun eigen waardplanten, maar ze hebben allemaal nectar nodig. Een kruidenrijk grasland kan bijvoorbeeld ideaal zijn

Citroenvlinder (Gonepteryx rhamni)

Deze vlinder valt op door de felgele kleur. Het mannetje is feller van kleur dan het vrouwtje. Het vrouwtje is eerder groenachtig in vergelijk met het felgele van het mannetje. Daarom wordt het vrouwtje vaak verward met witte vlinders. Bij het mannetje is de onderkant van de vleugels ook groenig. De vleugels zijn geaderd en zijn daarmee een goede camouflage. De aderen in de vleugels lijken op de nerven van bladeren en de bladuiteindes. De voor- en achtervleugels lopen in een punt en op elke vleugel komt een oranje stip voor. Citroenvlinders worden ongeveer 3 centimeter groot en hebben een spanwijdte tot 5,5 centimeter. Ze komen algemeen voor in Nederland.

De vleugelpunten en oranje stippen op de vleugels van de citroenvlinder zijn hier duidelijk te zijn (Saxifraga/Vlinderstichting - A.H. Baas)
De vleugelpunten en oranje stippen op de vleugels van de citroenvlinder zijn hier duidelijk te zien (Saxifraga/Vlinderstichting – A.H. Baas)

Van ei tot vlinder

De citroenvlinder is een van de langst levende vlindersoorten in ons land. De vliegtijd is van eind juni tot in oktober. Daarna gaat de vlinder overwinteren. De baltsvlucht van citroenvlinders kun je goed herkennen. Eerst zit het mannetje achter het vrouwtje aan, daarna vliegen ze allebei een stukje naar achteren. Je kunt ze zien vliegen in de tuin en in bos, maar ook op ruigere stukken grond, zo lang er maar nectaraanbod is.

Vervolgens moet het vrouwtje op zoek naar nectar. De eitjes moeten nog rijpen en dat kost veel energie. Nectar halen citroenvlinders graag uit onder andere paardenbloem, grote kattenstaart, koninginnekruid, sleutelbloem en wilg. Na het rijpen zet het vrouwtje de eitjes af op de onderkant van de bladeren van de waardplant, in hun geval wegedoorn of sporkehout. Citroenvlinders zijn echte zwervers en zetten de eitjes over een groot gebied af. Vanaf half april komen de eitjes uit.

De rups van de citroenvlinder is felgroen, zodat hij niet goed opvalt. Na zo'n 3-5 weken verpopt deze rups zich al (Saxifraga/Vlinderstichting - Henk Bosma)
De rups van de citroenvlinder is felgroen, zodat hij niet goed opvalt. Na zo’n 3-5 weken verpopt deze rups zich al (Saxifraga/Vlinderstichting – Henk Bosma)

De rupsen zijn felgroen van kleur, met kleine zwarte stippeltjes en een witte lengtestreep. Op deze manier zijn ze goed gecamoufleerd tegen de groene bladeren van hun waardplanten. De rupsen worden ongeveer vier centimeter groot. Na drie tot vier weken is het tijd voor de rups om te verpoppen naar vlinder. Dit doen ze zowel op de waardplant als op andere planten. Vanaf juni vliegt er dan een nieuwe generatie citroenvlinders rond.


Lees ook: tips voor het aanleggen van een natuurtuin


Overwinteren

Nadat de citroenvlinders de zomer al fladderend hebben doorgebracht, zoeken ze in het najaar een beschutte plek om te overwinteren. Dit kan bijvoorbeeld in klimop of hulst zijn, maar ook wel in een dichte graspol of ander struikgewas. Laat deze planten daarom zo lang mogelijk met rust, zodat de citroenvlinder ongestoord kan overwinteren en in het voorjaar kan ontwaken.

Citroenvlinders overwinteren in dicht struikgewas
Citroenvlinders overwinteren in dicht struikgewas

Op zonnige winterdagen kan het zijn dat de citroenvlinder even uit de rust komt en een andere overwinteringsplek zoekt. Vervolgens gaat de vlinder door met zijn winterslaap. Het overwinteren gebeurt als imago, dus als volwassen vlinder. Na de overwintering breekt de paartijd aan.

Koninginnenpage (Papilio machaon)

De koninginnenpage is misschien wel de opvallendste vlinder van ons land. Met een spanwijdte van 5 tot 8 centimeter is het de grootste dagvlinder in Nederland. De vleugels zijn geel en hebben een geel-zwarte tekening. Boven de staart zit er blauw in en aan beide binnenkanten van de ondervleugels is een oranje stip zichtbaar. Wanneer de vlinder in vlucht is, lijken deze stippen op ogen. En dat schrikt roofdieren (hopelijk) af. Verder zijn de lange, smalle staartpunten opvallend bij de koninginnenpage. Deze punten worden ook wel staartslippen of vleugelstaarten genoemd. Ook deze dienen om roofdieren om de tuin te leiden, want de vleugelstaarten lijken op antennes van de vlinder.

De  kleuren, tekening en afschrikkende 'ogen' op de vleugels zijn opvallend aan de konginnenpage
De kleuren, tekening en afschrikkende ‘ogen’ op de vleugels zijn opvallend aan de konginnenpage

Van ei tot vlinder

Deze grote vlinder leeft in meestal twee generaties per jaar. Dit is wel sterk afhankelijk van de temperatuur. In koudere omgevingen is er eerder een enkele generatie en in warmere oorden kunnen er zelf drie generaties per jaar zijn. Vanaf april (soms maart) tot en met oktober kun je deze vlinders zien vliegen. Mannetjes voeren baltsvluchten uit vanaf een hoger punt, zoals een heuveltop of een boomkruin. Wanneer ze een vrouwtje hebben gevonden, verdwijnt het paartje in de vegetatie. Kort daarna zet het vrouwtje de eitjes af. Het zoeken naar een partner rondom toppen wordt hill-topping genoemd.

De eitjes worden afzonderlijk van elkaar afgezet. Dit in tegenstelling tot veel andere vlinders, waar de eitjes in groepjes worden afgezet. De waardplanten behoren tot de schermbloemigen. Eerste generaties zetten af op peen, tweede generaties op bijvoorbeeld peen, wortel, peterselie of dille. Vanaf half mei komen de eitjes uit.

Hoe ouder de rups is, hoe meer hij bovenin de plant klimt om van te eten. Er wordt begonnen met het blad waar het eitje op stond, later eet de rups ook de bloemknoppen
Hoe ouder de rups is, hoe meer hij bovenin de plant klimt om van te eten. Er wordt begonnen met het blad waar het eitje op stond, later eet de rups ook de bloemknoppen

In het begin vallen de rupsen amper op. Ze worden ook wel vergeleken met een vogelpoepje: ze zijn zwart met een witte vlek in het midden. Rupsen worden graag gegeten door vogels, maar door deze camouflage is de rups zijn leven wat zekerder. Daarnaast heeft hij nog een ander afschrikmiddel: het osmetium. Dit is een vorkachtig orgaan wat de rups uit het lichaam kan drukken. Dit orgaan is een klier wat een penetrante geur verspreidt.

Na het vervellen krijgt de rups van de koninginnenpage zijn kenmerkende en opvallende uiterlijk: een heldergroen lichaam met zwarte dwarsbanden en oranje vlekken. Het verpoppen gebeurt op de waardplanten. De tweede generatie rupsen zijn er vanaf half augustus.

De rups van de koninginnenpage is opvallend en goed te herkennen
De rups van de koninginnenpage is opvallend en goed te herkennen

Lees ook: vijf onmisbare kruiden voor in de tuin of in pot


Nadat de rups de verpopping heeft overleefd, ligt de focus op nectar verzamelen. Koninginnenpages hebben hiervoor schermbloemigen nodig, maar ook klavers en distels zijn geliefd. Wat habitat betreft kun je deze vlinder tegenkomen in bloemrijke graslanden en weides, moerassen, moestuinen (vanwege peen en wortel en dergelijke) en open, glooiende landschappen. De tweede generatie vlinders vliegt vanaf begin juli rond, tot half september.

De koninginnenpage op rode klaver, een van de planten waar nectar uit gehaald wordt
De koninginnenpage op rode klaver, een van de planten waar nectar uit gehaald wordt

Overwinteren

Wanneer de zomer op het eind loopt en de temperaturen dalen, hebben de rupsen van de tweede generatie zich volgegeten. Ze overwinteren als pop in de kruidlaag. Dit kan de waardplant zijn of een plant in de buurt daarvan.


Lees ook: tips voor meer bijen en vlinders in je tuin


Paddentrek

Paddentrek, ook wel amfibieëntrek, is een jaarlijks terugkerend verschijnsel. Wanneer de voorbode van de lente zich aandient, met onder andere hogere minimum temperaturen, ontwaken amfibieën uit hun winterslaap en beginnen te trekken. Padden, kikkers en salamanders doen dit allemaal op hun eigen manier, maar de trek van elke soort lijkt wel op elkaar. In deze blog bespreken we dit fenomeen en hoe dit eruit ziet bij de verschillende amfibiesoorten.

Paddentrek is een jaarlijks terugkerend natuurverschijnsel waarbij amfibiesoorten onder bepaalde weersomstandigheden beginnen aan de trek van hun overwinteringsplaats naar hun voortplantingswater.

De paddentrek herbergt vele gevaren voor de overstekende dieren (Saxifraga - Rudmer Zwerver)
De paddentrek herbergt vele gevaren voor de overstekende dieren (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

Paddentrek, amfibieëntrek: wat is het?

Zoals de inleiding al vertelt, is de paddentrek dan wel amfibieëntrek een jaarlijks terugkerend natuurverschijnsel. Na een koude winterperiode breekt de lente voorzichtig aan met zachtere temperaturen (vanaf zo’n 6-8 graden), regen, weinig wind en een hoge luchtvochtigheid. Deze omstandigheden zijn nodig voor de koudbloedige dieren met hun gevoelige huid om aan de trek te beginnen.

Het moment waarop de dieren beginnen te trekken, kan dus op verschillende momenten beginnen. Bij warme winters, wat we helaas de laatste jaren steeds meer zien, begint de paddentrek soms zelfs al in januari. Wanneer de winters strenger zijn, kan het zelfs tot in maart duren tot de amfibieën ontwaken. De paddentrek begint na zonsondergang en kan tijdelijk even stilvallen wanneer de weersomstandigheden minder goed zijn.

Bovenstaande tekenen zijn voor kikkers, padden en salamanders het moment om te ontwaken en hun voortplantingswater op te gaan zoeken. Niet alle soorten amfibieën trekken. Hieronder worden de soorten benoemd die je wel tegen kunt komen tijdens de paddentrek en hoe hun trek eruit ziet.

Nadat de eerste tekenen van de lente zich aandienen, ontwaken padden, kikkers en salamanders uit hun winterslaap
Nadat de eerste tekenen van de lente zich aandienen, ontwaken padden, kikkers en salamanders uit hun winterslaap

Padden

Om de term ‘paddentrek’ eer aan te doen, beginnen we met de padden. Niet alle padden trekken, maar de gewone pad en de rugstreeppad wel. Ze hebben de winter doorgebracht op een vorstvrije plek, tussen boomstroken, houtstapels, in het bos of ergens in een holletje. Met de paddentrek is het tijd om naar het voortplantingswater te gaan.

De mannetjes gaan het eerst op pad en wachten de vrouwtjes op. De vrouwtjes hebben al een gezwollen buik met eitjes. Een mannetje klemt zich vast aan een vrouwtje (amplexus) en zo gaan ze samen naar het voortplantingswater.

Padden in amplexushouding, met om hen heen strengen vol eitjes (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Padden in amplexushouding, met om hen heen strengen vol eitjes (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: poel aanleggen in de tuin


Kikkers

De trek van de kikkers lijkt erg op die van de padden. Ook niet alle soorten kikkers trekken. De groene kikker leeft vrijwel altijd in en rondom het water en zul je minder snel tot niet tegenkomen tijdens de paddentrek. De bruine kikker, boomkikker en heikikker trekken daarentegen wel. De boomkikker is de soort die als laatste begint te trekken.

De boomkikker is van de trekkende kikkersoorten de laatste die aan de trek begint
De boomkikker is van de trekkende kikkersoorten de laatste die aan de trek begint

Salamanders

De amfibieëntrek van salamanders is erg vergelijkbaar met die van padden en kikkers. Een groot verschil is dat salamanders pas aan paarvorming doen wanneer ze bij het voortplantingswater aan zijn gekomen. Een ander verschil is nog dat de salamanders als eerste aan de trek beginnen, soms zelfs al in januari. Daardoor worden ze vaak gemist met overzetacties, omdat ze de trek dan al gehad hebben. De kleine watersalamander, kamsalamander en Alpenwatersalamander zijn de salamandersoorten die trekken.

De kamsalamander is een van de salamandersoorten die trekt. Een partner zoekt hij in het voortplantingswater, en niet onderweg zoals padden en kikkers. Op de foto een mannelijke kamsalamander, duidelijk te herkennen aan de kammen op rug en staart (Saxifraga - Kees Marijnissen)
De kamsalamander is een van de salamandersoorten die trekt. Een partner zoekt hij in het voortplantingswater, en niet onderweg zoals padden en kikkers. Op de foto een mannelijke kamsalamander, duidelijk te herkennen aan de kammen op rug en staart (Saxifraga – Kees Marijnissen)

Lees ook: het verschil tussen kikkers en padden


Leefgebieden van amfibieën en andere vormen van trekken

De leefgebieden van amfibieën of andere diersoorten worden ook wel biotopen genoemd. De biotopen van amfibieën kennen een jaarronde cyclus. Ze maken gebruik van verschillende biotopen door het jaar heen. Er wordt zowel op het land als in het water geleefd. Nadat er een grote trek naar de voortplantingswateren is geweest, zijn er nog kleinere trekken naar andere wateren.

De trek begint met de voorjaarstrek, zoals hierboven omschreven. Alleen deze trek gebeurt massaal, de opvolgende trekken zijn minder massaal. De volwassen dieren trekken daarna, al dan niet samen, naar hun voortplantingswater. Wanneer ze hun eieren hebben afgezet, trekken ze naar hun zomerbiotoop.


Lees ook: waarom kwaken kikkers?


Ondertussen gebeurt er natuurlijk van alles met de eitjes die zijn afgezet. De eitjes komen uit en de metamorfose naar volwassen exemplaar is begonnen. Na de metamorfose beginnen ook de jonge exemplaren te trekken. Ook zij trekken dan naar hun zomerbiotoop. Deze trek is beter waarneembaar dan die van de volwassen exemplaren en wordt ook wel paddenregen genoemd.

Ten slotte trekken de amfibieën in het najaar naar hun overwinteringsplek. Deze trek valt niet erg op. Bij salamanders daarentegen wel, zij kunnen na een fikse regenbui massaal gaan trekken. Net als met de paddentrek in het voorjaar kan dit enorme slachtoffers bij wegen opleveren.

Na de zomer in hun zomerbiotoop te hebben doorgebracht, trekken amfibieën naar hun overwinteringsplaats. Daar overwinteren ze bijvoorbeeld tussen hout (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Na de zomer in hun zomerbiotoop te hebben doorgebracht, trekken amfibieën naar hun overwinteringsplaats. Daar overwinteren ze bijvoorbeeld tussen hout (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Vele gevaren

De paddentrek kent vele gevaren. Denk maar eens rioolputten en de warmte die van het wegdek straalt, waar amfibieën van houden. Daarnaast moeten de dieren vaak wegen oversteken in ons dichtbevolkte land, waardoor er soms tientallen of honderden slachtoffers vallen. Vaak beginnen ze met trekken op het moment dat de avondspits begint. Hierdoor gaat het steeds slechter met verschillende soorten amfibieën. Gelukkig zijn er manieren om kikkers, padden en salamanders te helpen. Je kunt je bijvoorbeeld aanmelden als vrijwilliger bij padden.nu en helpen met het rapen en overzetten van deze kleine diertjes.

Er worden ook wel verkeersborden geplaatst op plekken waar de diertjes oversteken. Houd dit dus goed in de gaten en let daarbij goed op het wegdek. Een andere mogelijkheid om het aantal slachtoffers onder kikkers, padden en salamanders te reduceren is het plaatsen van speciale tunnels onder de wegen door. Door middel van geplaatste schermen worden de dieren naar de tunnel toe geleid. Helaas is dit nog een dure optie en wordt het nog niet heel veel gebruikt.

Rioolputten zijn ook een gevaar voor deze kleine dieren. Niet alleen tijdens de paddentrek kunnen de dieren in het riool verdwijnen. Er zijn oplossingen hiervoor. Zo kunnen er speciale trappetjes geplaatst worden, zodat de dieren uit het riool kunnen klimmen.

Help je mee om deze kleine diertjes veilig aan de overkant te krijgen? (Saxifraga - Rudmer Zwerver)
Help je mee om deze kleine diertjes veilig aan de overkant te krijgen? (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

Veelgestelde vragen

Wat is de paddentrek?

Paddentrek, of amfibieëntrek, is een jaarlijks terugkerend natuurverschijnsel waarbij amfibieën vanuit hun overwinteringsplaats massaal naar hun voortplantingswater trekken. Later in het jaar vinden er ook nog trekken plaats, maar deze zijn minder massaal en vallen daardoor minder op.

Wanneer is de paddentrek?

De paddentrek begint wanneer de temperatuur boven de 6-8 graden komt, er een hoge luchtvochtigheid is met wat regen en er weinig wind is. Meestal is dit in februari-maart, maar door de zachte winters van de laatste jaren is dit soms al in januari. Later in het jaar zijn er dan nog de minder opvallende trekken naar de zomerbiotoop en naar de overwinteringsplaats.

Waarom houden amfibieën een amfibieëntrek?

Amfibieën trekken om van hun overwinteringsplaats naar hun voortplantingswater te komen. Tijdens de amfibieëntrek proberen kikkers en padden een partner te vinden om zich voort te planten. Na de winterperiode ontwaken de dieren en beginnen ze aan hun tocht. Salamanders zoeken pas een partner in het water.


Lees ook: hoe maak ik een stapelmuurtje?


Op welk moment van de dag begint de paddentrek?

Wanneer de zon onder is, begint de paddentrek. De zon droogt de huid van amfibieën uit. Daarnaast maken ze in het donker ook meer kans om niet opgegeten te worden. Helaas komen ze na zonsondergang wel een andere vijand tegen: verkeer. Nederland is dichtbevolkt en heeft een groot netwerk aan wegen. Dit kost duizend slachtoffers.

Hoe kan ik helpen?

Meld je aan als vrijwilliger! Bijvoorbeeld op padden.nu. Je kunt helpen met raapacties en overzetacties. Verder zou je in je woonplaats kunnen informeren of er werkgroepen zijn die in de omgeving acties organiseren.

In je eigen tuin kun je zorgen voor overwinteringsplaatsen, aanbod van water en je kunt onderaan je heg een scherm van planken of folie plaatsen om te voorkomen dat amfibieën vanuit je tuin zo de straat op wandelen.

Grondeleenden – eenden in Nederland – deel III

Pijlstaart

Na de duikeenden, is het nu tijd om in deel III en IV van de blogserie ‘eendachtigen in Nederland’ de grondeleenden te bespreken. In totaal zijn er acht broedende grondeleenden in ons land te vinden en nog een scala aan dwaalgasten. Maak kennis met de grondeleenden van Nederland!

Wilde eenden
De wilde eend is misschien wel de bekendste grondeleend

Grondeleenden

Grondeleenden zijn een geslachtsgroep binnen de eendenfamilie, waarbij de soorten onderling een bepaald arsenaal aan gelijke kenmerken heeft. Net zoals bij duikeenden, is de naam afgeleidt van de manier waarop voedsel gezocht en gevonden wordt. In tegenstelling tot duikeenden duiken grondeleenden dus niet voor hun voedsel, maar doen ze dit op een grondelenede wijze. Dit betekent dat ze met hun hoofd onder water en hun kont naar boven gestoken in ondiep naar voedsel zoeken.

Er wordt dan voornamelijk plantaardig voedsel, zoals plantendelen, wortels en zaden gegeten. Ook wordt dierlijk voedsel gegeten, de ene soort meer dan de ander, maar in de regel eten ze hoofdzakelijk plantaardig voedsel.

Het lichaam van grondeleenden is hier ook op aangepast. Ze zijn minder gestroomlijnd dan duikeenden en hebben de poten meer onder het lichaam. Hiermee kunnen ze ook gemakkelijker op land lopen. Sommige soorten grazen zelfs gras op land. Ze liggen daarnaast minder diep in het water dan duikeenden doen. Ze kunnen moeiteloos vanuit het water opvliegen.

In Nederland zijn er een achttal broedende grondeleenden te vinden. Daarnaast zijn er nog tal van dwaalgasten te vinden. Deze komen maar af en toe voor in ons land en sommige dwaalgasten zijn afkomstig uit privé collecties. De acht broedende grondeleenden in Nederland:

  • Wilde eend (Anas platyrhynchos)
  • Pijlstaart (Anas acuta)
  • Wintertaling (Anas crecca)
  • Krakeend (Mareca strepera)
  • Smient (Mareca penelope)
  • Slobeend (Spatula clypeata)
  • Zomertaling (Spatula querquedula)
  • Mandarijneend (Aix galericulata)

Lees ook: de beekprik, rivierprik en zeekprik


Wilde eend (Anas platyrhynchos)

De bekendste grondeleend in ons land is toch wel de wilde eend. Wilde eenden bereiken een lichaamslengte van 50-62 centimeter en een spanwijdte van 90-98 centimeter. Het mannetje (de woerd) heeft een groene kop met een witte halsband en een bruine borst. Opvallend zijn de zwarte gekrulde staartveren. Het is de enige eendensoort waarbij de staartveren gekruld zijn. Verder valt de blauwe vleugelspiegel op (welke vrouwtjes ook hebben). Vrouwtjes zijn soberder gekleurd, met verschillende tinten bruin. Ze lijken daarmee veel op de vrouwtjes van de krakeenden. Belangrijk verschil is de kenmerkende blauwe (met wit omrande) vleugelspiegel.

Het mannetje lijkt in de nazomer/winter veel op het vrouwtje qua verenkleed, deze dragen dan hun eclipskleed. Mannetjes en vrouwtjes zijn dan nog van elkaar te onderscheiden aan de hand van de snavelkleur. Deze is bij mannetjes geelachtig en bij vrouwtjes zeemkleurig.

Wilde eend - man
Mannetjes wilde eenden zijn bont gekleurd, met een groene kop, bruine borst en blauwachtige vleugelspiegel

Leefwijze en voedsel

Wilde eenden komen talrijk voor in hun verspreidingsgebied. In Europa is het zelfs de meest algemene eendensoort. Ze zijn veel te vinden op van allerlei wateren. Meren, plassen, vijvers en rivieren zijn allen geschikt. Bij voorkeur kiezen ze voedselrijke wateren die niet te diep zijn, zodat ze al grondelend hun voedsel kunnen zoeken. Meestal zoet water, maar dit is geen harde eis. Ze hebben weinig last van menselijke aanwezigheid en verstoring, ze zijn vaak ook te vinden op vijvers in stadsparken of in tuinen.

Het is hoofdzakelijk een planteneter, maar af en toe dierlijk voedsel wordt zeker niet overgeslagen. Vooral in de winter neemt het gedeelte dierlijk voedsel toe. Qua dierlijk voedsel wordt er zowel kleine vis als ongewervelden gegeten. Plantaardig voedsel wordt genuttigd in de vorm van zaden, plantenwortels en andere plantendelen. Daearnaast komt het ook voor dat ze op land op gras grazen.

Voortplanting en trekgedrag

Wilde eenden beginnen kennen een lang broedseizoen en beginnen vaak al in februari met broeden. Een legsel bestaat uit 1 tot 13 eieren, welke na ongeveer een maand zijn uitgebroed. De juveniele dieren blijven lang bij het nest, ze kunnen na 50 tot 70 dagen vliegen.

De wilde eenden in Nederland (en in andere gebieden met een gematigd klimaat) zijn hoofdzakelijk standvogels, wat betekent dat ze hier in de winter ook verblijven. In de winter krijgen ze echter wel gezelschap van meer noordelijk broedende individuen. Deze trekken over korte afstand om de winter meer zuidelijk door te brengen. Aan het einde van de winter verlaten deze individuen ons land weer om hun broedgebied op te zoeken.

Pijlstaart (Anas acuta)

Verwant aan de wilde eend is de pijlstaart, deze behoort tot hetzelfde geslacht (Anas). De pijlstaart bereikt een lichaamslengte van 51-66 centimeter en een spanwijdte van 80-95 centimeter. Mannetjes zijn opvallend gekleurd, met een bruine kop en een witte borst, welke in een punt doorloopt tot op het achterhoofd. De buik is ook wit, en ze hebben een zwart witte staart met uitzonderlijk lange staartveren, waaraan ze de naam te danken hebben. De rest van het verenkleed is overwegend grijs gekleurd. Verder valt de lange nek op bij pijlstaarten.

Vrouwtjes zijn een stuk minder opvallend gekleurd en hebben een verenkleed dat bestaat uit verschillende tinten bruin. Ook vrouwtjes hebben langere staartveren, maar niet zo lang als mannetjes. De langere staartveren kan gemakkelijk zijn om ze te onderscheiden van bijvoorbeeld vrouwtjes wilde eenden. Ze hebben daarnaast een zwarte snavel en een donkere kop.

Pijlstaart
Mannetjes pijlstaarten zijn bontgekleurde eenden met opvallend lange staartveren

Leefwijze en voedsel

Pijlstaarten komen voor op open wateren, die het liefst niet te diep zijn. In Nederland zijn pijlstaarten vaak te vinden in het Waddengebied of in de Delta. In winter komen ze soms ook voor op meren in het binnenland. Nederland ligt op de zuidgrens van het verspreidingsgebied van de pijlstaart.

Het zijn hoofdzakelijk planteneters. Voornamelijk plantenzaden worden gegeten. Met hun lange nek kunnen ze diep grondelen, dieper dan de meeste andere grondeleenden. In het broedseizoen wordt er naast plantaardig, ook dierlijk voedsel gegeten. Kleine visjes en waterinsecten staan dan op het menu.

Voortplanting en trekgedrag

Pijlstaarten leggen ongeveer 6 tot 12 eieren in een legsel. Ze doen er ongeveer 23 dagen over om deze eieren uit te broeden. Na 40-45 dagen kunnen de jongen vliegen.

De pijlstaart is het hele jaar in Nederland te zien, echter is het een uiterst schaarse broedvogel. Jaarlijks worden er enkele gevallen geregistreerd, meestal bevinden deze zich in het Waddengebied of in de Delta.

Het is een uitgesproken trekvogel welke vaak naar Zuid-Europa of Afrika trekt. Ze trekken in grote groepen, voornamelijk ’s nachts. Ze vliegen dan in de bekende v-formatie.

Wintertaling (Anas crecca)

De derde, en laatste, grondeleend van het geslacht Anas dat in Nederland voorkomt is de wintertaling. De wintertaling is de kleinste algemeen voorkomende eend in Nederland en tevens ook in Europa. Ze bereiken een lichaamslengte van 34-38 centimeter en een spanwijdte van 58-64 centimeter.

Mannetjes hebben een kastanjebruine kop met een groen vlek rondom het oog, die doorloopt tot op het achterhoofd. Ze hebben daarnaast een opvallend gespikkelde borst. Verder zijn ze overwegend grijs gekleurd, met een horizontale witte streep op de flanken. Het achterwerk is een combinatie van geel en zwart.

Vrouwtjes zijn onopvallend bruin gekleurd, met een groene spiegel (de achterkant van de vleugel). Op basis van de spiegel zijn vrouwtjes wintertalingen te onderscheiden van vrouwtjes zomertalingen, die er verder veel op lijken.

Wintertaling
Mannetjes wintertalingen hebben een bont verenkleed, met een kastanjebruine kop en een groene vlek rondom het oog

Leefwijze en voedsel

Wintertalingen bevinden zich het liefst op ondiepe wateren met oeverbegroeiing. In de winter verzamelen wintertalingen zich vaak in grote groepen. Het zijn hoofdzakelijk planteneters. Ze eten veel plantenzaden, maar ook andere delen van planten en gras worden gegeten. Het voedsel vinden ze al grondelend of door water met hun mond te filteren. In het broedseizoen ligt het percentage dierlijk voedsel een stuk hoger. Dan worden (aquatische) insecten en ongewervelden gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

Over het algemeen wordt er één legsel per broedseizoen gelegd, met daarin 5 tot 16 eieren. Deze worden in circa 23 dagen uitgebroed. De jongen verlaten het nest al snel, na zo’n 25-30 dagen zijn ze vliegvlug. Helaas is er een dalende trend waarneembaar in het aantal broedparen in Nederland.

Afhankelijk van het leefgebied zijn wintertalingen trek- of standvogels. De noordelijke populaties trekken in het najaar naar het zuiden. Ze vliegen dan tot in het Middelands-zeegebied of tot in Afrika. Het aantal wintertalingen in de winter in Nederland is afhankelijk van het weer in de winter en varieert sterk.


Lees ook: de vos in Nederland


Krakeend (Mareca strepera)

De krakeend is een middelgrote eend die een lichaamslengte bereikt van 46-57 centimeter, met een spanwijdte van 84-95 centimeter. Het verenkleed van mannetjes bestaat hoofdzakelijk uit een patroon van fijne, grijze streepjes. Daarnaast hebben ze een bruine kop met zwarte snavel en een overwegend zwarte stuit. De spiegel is wit, zowel bij de woerd als bij de vrouw. Vrouwtjes zijn verder bruin getekend en lijken veel op de vrouwen van de wilde eend. Belangrijkste kenmerken zijn de witte buik en spiegel en de gele snavel.

Krakeend
Mannetjes krakeenden zijn overwegend grijs gekleurd en hebben een opvallende witte spiegel

Leefwijze en voedsel

Krakeenden zijn bewoners van voedselrijke wateren met een rijke oevervegetatie. Het feit dat er steeds meer voedselrijke wateren zijn bijgekomen heeft ervoor gezorgd dat de krakeend veel algemener is geworden. Niet alleen in Nederland, maar door heel Europa.

Het zijn voornamelijk planteneters. Dit vinden ze door te grondelen, maar ze kunnen ook duiken om bij de lekkerste planten te komen. Alle delen van planten worden gegeten. Voornamelijk in de winter wordt ook dierlijk voedsel, in de vorm van insecten en ongewervelden, gegeten.

Voortplanting en trekgedrag

Krakeenden broeden vaak pas laat in het jaar en beperken zich over het algemeen tot één legsel per jaar. Er worden dan 8 tot 12 eieren gelegd, welke in circa 25 dagen worden uitgebroed. De jongen kunnen na 45-50 dagen vliegen.

Noordelijke populaties zijn echte trekvogels en trekken tot in Noord-Afrika. Meer zuidelijk broeden populaties zijn overwegend standvogels.

Smient (Mareca penelope)

Tot slot bespreken we de smient. Smienten worden 45 tot 51 groot en bereiken een spanwijdte van 75 tot 86 centimeter. De woerd heeft een roodbruine kop, met een gele streep op het voorhoofd. Verder hebben ze een overwegend grijs verenkleed en een roze borst. Vrouwtjes zijn onopvallender bruingrijs gekleurd en hebben een witte buik en grijzige snavel.

Vooral ’s nachts is de kenmerkende fluitende roep van mannetjes goed te horen. Ze worden vanwege deze roep ook wel eens fluiteend genoemd.

Smient
Smienten broeden nauwelijks in Nederland, maar overwinteren hier massaal

Leefwijze en voedsel

Smienten komen voor op schone wateren met een rijke oeverbegroeiing. Daarnaast is het belangrijk dat er omliggend grasland te vinden is. ’s Nachts grazen ze op graslanden, overdag dobberen ze rustig op het water.

Ze zijn bijna volledig herbivoor. Naast gras eten ze alle delen van waterplanten en algen. In het broedseizoen eten vrouwtjes ook dierlijk voedsel.

Voortplanting en trekgedrag

Het legsel van smienten bestaat uit 7 tot 10 eieren, welke in ongeveer 23 dagen worden uitgebroed. Na 40 tot 45 dagen kunnen de jongen vliegen en verlaten ze het nest. In Nederland is het een uiterst schaarse broedvogel, met hoogstens enkele tientallen paartjes.

In de winter wordt ons land overvallen met smienten. Honderdduizenden smienten komen dan vanuit Scandinavië en Rusland om hier te overwinteren. Nederland is daardoor een van de belangrijkste plekken voor smienten in Europa.


Lees ook: waarom bouwen bevers dammen?


Verder lezen

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – eenden – duikeenden

Deel 3 – eenden – grondeleenden

Deel 4 – eenden – grondeleenden vervolg

Deel 5 – eenden – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eenden – ijseend, eider en zee-eenden

Deel 7 – ganzen – halfganzen

Deel 8 – ganzen – zwarte ganzen

Deel 9 – ganzen – grijze ganzen

Deel 10 – ganzen – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Duikeenden – eenden in Nederland – deel II

Kuifeenden

Na deel I van de serie over eendachtigen in Nederland, waarin de algemene kenmerken en de taxonomische indeling van deze familie besproken werd, is het nu tijd om dieper in de soorten te duiken. We starten met de duikeenden. We bespreken vijf soorten duikeenden die met regelmaat in Nederland voorkomen. Daarnaast worden enkele dwaalgasten benoemd.

Krooneend

Duikeenden

Duikeenden zijn een geslachtsgroep binnen de eendachtigen familie, die een aantal gezamenlijke uiterlijke kenmerken vertonen. Ze hebben hun naam te danken aan het feit dat ze onder water duiken om voedsel te vinden. Hier is het lichaam ook op aangepast. Ze hebben een smaller lichaam dan grondeleenden, wat het duiken vergemakkelijkt. De poten staan daarnaast meer naar achteren onder het lichaam. Dit zorgt er ook voor dat ze beter kunnen duiken, maar hierdoor lopen ze op het land meer rechtop dan bijvoorbeeld grondeleenden. Ze hebben daarnaast ook vaak een wat kortere hals.

Duikeenden zijn omnivoren. De een eet wat meer plantaardig voedsel, de ander wat meer dierlijk, maar vrijwel alle soorten eten zowel beide. Als plantaardig voedsel eten ze planten, plantenwortels en zaden en als dierlijk voedsel vis en ongewervelden, zoals slakken en (water)insecten.

Broedende duikeenden

Er zijn in Nederland vier soorten duikeenden te vinden die hier broeden (sommige in veelvoud, andere maar een enkele keer). Daarnaast zijn er nog eens drie soorten die hier wel voor komen (sommige maar een enkele keer), maar niet broeden.

Broedende duikeenden in Nederland:

  • Kuifeend (Aythya fuligula);
  • Tafeleend (Aythya ferina);
  • Witoogeend (Aythya nyroca);
  • Krooneend (Netta rufina).

Lees ook: spechten in Nederland


Kuifeend (Aythya fuligula)

De eerste die we bespreken is de kuifeend. Dit zijn vrij forse eenden, welke een lichaamslengte van 40 tot 47 centimeter en een spanwijdte van 65 tot 72 centimeter bereiken. De mannetjes zijn opvallend wit-zwart gekleurd, waarbij de buik wit is. De vrouwtjes zijn onopvallender bruin gekleurd. In vlucht valt de witte baan over de slagpennen goed op. Daarnaast hebben ze een opvallend geel oog. Maar het meest kenmerkende is de kuif, die zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben. Echter is deze bij mannetjes wel een stuk groter.

Kuifeend
De kuif en de gele ogen, bij zowel de mannetjes als de vrouwtjes, valt goed op bij kuifeenden

Leefwijze en voedsel

Kuifeenden hebben een breed leefgebied. Ze zijn te vinden op meren, vijvers en plassen van alle maten. Ze komen daarnaast ook voor op rustig stromende rivieren. Het zijn sterke zwemmers, waardoor ze makkelijk tegen de stroming in kunnen zwemmen. Kuifeenden houden van begroeide oevers en eilanden waarin ze veilig kunnen broeden.

Ze besteden veel tijd op het water, op zoek naar voedsel. Hiervoor duiken ze onder water, op zoek naar van allerlei ongewervelde dieren, zoals slakken en zoetwatermossels. Daarnaast eten ze ook planten, zaden en algen.

Voortplanting en trekgedrag

Broeden gebeurt op een beschutte plek in de vegetatie aan de oever. Een legsel bestaat uit zes tot twaalf eieren. De broedduur is ongeveer 25 dagen. Na zo’n 45 dagen zijn de jongen vliegvlug. De kuifeend is een talrijke broedvogel in Nederland.

Nederlandse kuifeenden trekken in het najaar voornamelijk naar Zuid-Frankrijk. Ons land wordt dan echter massaal bezocht door kuifeenden uit Noord- en Centraal-Europa. Het is gedurende de wintermaanden één van de talrijkste duikeenden in ons land.

Kuifeend
Kuifeenden overwinteren in zeer grote aantallen in ons land

Tafeleend (Aythya ferina)

Tafeleenden zijn nog net wat groter dan kuifeenden, met een lichaamslengte van 42 tot 49 centimeter en een spanwijdte van 72 tot 82 centimeter. De mannetjes hebben een roodbruin hoofd met een rood oog. Daarnaast hebben ze een zwarte borst en stuit en is de rest van het verenkleed grijs gekleurd. Vrouwtjes zijn minder opvallend van kleur. Ze hebben een lichtbruin hoofd en stuit, de rest van het verenkleed is grijsbruin.

Tafeleend
Mannetjes tafeleenden hebben een prachtig roodbruin hoofd met een rood oog

Leefwijze en voedsel

De leefwijze van tafeleenden is vergelijkbaar met die van kuifeenden. Ze komen ook voor op meren, vijvers en plassen, maar daarnaast ook op rustig stromende rivieren. Ook qua gedrag en voedsel zijn ze vergelijkbaar, al is het menu iets plantaardiger van aard. Planten, wortelstokken van planten en zaden wordt gegeten. Als dierlijk voedsel ook voornamelijk ongewervelden in de vorm van slakken, mosselen en schaaldieren.

Voortplanting en trekgedrag

De tafeleend is een schaarse broedvogel. Een legsel bestaat uit zes tot twaalf eieren, welke in ongeveer 25 dagen worden uitgebroed. De jonge dieren zijn in het begin heel donker van kleur en kunnen na circa 50 dagen vliegen.

De tafeleenden die in Nederland broeden blijven ook gedurende de winter in ons land. Het aantal tafeleenden neemt in de winter fors toe, doordat individuen uit Noord- en Centraal-Europa hier komen overwinteren. Opvallend is dat de mannetjes vaak al beginnen met trekken als de vrouwtjes nog aan het broeden zijn. De vrouwtjes volgen dan later met de jongen.


Lees ook: waarom vliegen vogels in een v-vorm?


Witoogeend (Aythya nyroca)

De witoogeend is een eend met een lichaamslengte van 38 tot 42 centimeter en een spanwijdte van 63 tot 67 centimeter, waarmee deze net wat kleiner is dan de kuifeend. Ze hebben een kastanjebruine kop en nek en zijn zwart op de rug. De vleugels hebben bovenop een wat groenige schijn. Ze hebben daarnaast een witte buik en stuit en in vlucht valt de witte vleugelstreep goed op. Het opvallendste kenmerk (waarnaar de eend ook vernoemd is) is het witte oog. Vrouwtjes zijn wat valer gekleurd dan mannetjes, maar hebben wel grotendeels dezelfde kleurschakelingen.

Witoogeend
Het opvallendste kenmerk bij witoogeenden is het witte oog

Leefwijze en voedsel

Witoogeenden zijn vaak te vinden in grote groepen met andere duikeenden. Ze houden zich op, op grotere plassen met een rijke onderwaterbegroeiing en een rijke oevervegetatie. In de oevervegetatie broeden ze, de onderwaterbegroeiing is het grootste deel van hun voedsel. Ze zijn voornamelijk herbivoor en eten dan waterplanten, moerasplanten en zaden. Daarnaast bestaat een klein gedeelte van het menu uit dierlijk voedsel, in de vorm van ongewervelde dieren.

Voortplanting en trekgedrag

Witoogeenden zijn vrij zeldzaam in Nederland. Soms wordt er gebroed in Nederland, maar dat is zeker geen zekerheid. Ook komt het voor dat witoogeenden paren met andere duikeenden, wanneer beschikbare soortgenoten schaars zijn. De meeste broedparen bevinden zich in Oost-Europa.

Een legsel bestaat meestal uit 6 tot 11 eieren, welke in circa 26 dagen worden uitgebroed. Het duurt daarna nog eens 60 dagen voordat de jongen uitvliegen.

Ook als doortrekker en wintergast is de witoogeend maar in kleine aantallen vertegenwoordigd in ons land. Over heel Europa gezien is er ook een afnemende trend zichtbaar in de populatie witoogeenden.

Krooneend (Netta rufina)

De laatste duikeend die in Nederland broedt is de krooneend. Krooneenden zijn grote eenden die een lichaamslengte van 53 tot 57 centimeter en een spanwijdte van 84 tot 88 centimeter bereiken. Het opvallendste kenmerk is de grote, ronde bruinoranje kop en rode snavel van de mannetjes. Verder hebben de mannetjes een zwarte hals en buik, een lichtbruine rug met aangrenzend lichter gekleurde delen. Vrouwtjes zijn in diverse tinten bruin gekleurd. Daarnaast hebben vrouwtjes een donkere snavel met een rode vlek. Zowel bij mannetjes als bij vrouwtjes vallen de witte vleugelstrepen in vlucht goed op.

Tafeleend
De ronde, bruinoranje kop en rode snavel van mannetjes krooneenden vallen goed op

Leefwijze en voedsel

Krooneenden voelen zich thuis op vrij grote plassen, met een rijke onderwater- en oevervegetatie. De oevervegetatie biedt schuilmogelijkheden en een goede broedplek, de onderwatervegetatie biedt voedsel. Krooneenden zijn hoofdzakelijk planteneters. Vooral kranswieren worden gegeten. Daarnaast eten ze soms ook wat dierlijk voedsel, echter is dit beperkt.

Voortplanting en trekgedrag

De krooneend komt oorspronkelijk uit Azië, maar door afname van het leefgebied zijn ze uitgeweken naar Europa. Het eerste broedgeval in Nederland dateert uit 1942. Sinds de jaren ’90 neemt het aantal broedgevallen toe, echter is het nog steeds een vrij schaarse broedvogel.

In een nest op een rustige plek in de oevervegetatie worden 6 tot 12 eieren gelegd. Na zo’n 28 dagen broeden komen de eieren uit. De jongen kunnen na 45 tot 50 dagen vliegen.

Krooneenden zijn in Nederland deels standvogel en deels trekvogel. De wegtrekkende soorten overwinteren in Midden en Zuidwest-Europa.

Wintergasten

Naast broedende soorten is er ook nog een wintergast onder de duikeenden. Deze broedt meer noordelijk en bezoekt ons land in het najaar om hier te overwinteren.

Topper (Aythya marila)

De topper, of toppereend, lijkt veel op de wel in Nederland broedende kuifeend, maar toch zijn er een aantal verschillen op te merken. Met een lichaamslengte van 39 tot 56 centimeter en een spanwijdte van 71 tot 84 centimeter wordt de topper iets groter dan de kuifeend. Daarnaast ontbreekt de kenmerkende kuif bij de topper. Mannetjes toppers hebben een zwarte kop, hals en staart. Verder is de bovenkant grijs (bij de kuifeend wit) en de onderkant wit gekleurd. Ze hebben een blauwgrijze snavel, net zoals de vrouwtjes overigens.

Vrouwtjes zijn wat soberder gekleurd. Ze hebben een bruine kop en buik en een grijze rug. Opvallend is de lichtgekleurde ring om de snavel bij de vrouwtjes, een belangrijk kenmerk om ze te onderscheiden van de vrouwtjes kuifeenden.

Topper (Saxifraga - Jan Nijendijk)
Toppers lijken op kuifeenden, maar toch zijn er wel wat verschillen op te merken (Saxifraga – Jan Nijendijk)

Leefwijze en voedsel

Toppers vinden we meestal terug op wateren bestaande uit zout of brak water. Vaak zijn ze te vinden in de buurt van zee, op ondiepe kustwateren. Ze broeden op de toendra’s in het noorden. Overwinteren gebeurt meer zuidelijk, waarbij Nederland een belangrijke overwinteringsplek is. Vooral het IJsselmeer en de Wadden zijn dan van belang. Hier verzamelen zich dan grote groepen toppers. In februari start de terugtocht naar de broedgebieden. In de zomer ontbreekt de topper in ons land, op enkele losse exemplaren na.

Toppers zijn omnivoren en kunnen diep duiken om hun voedsel te vinden. Ze kunnen tot wel zes meter diep duiken en tot één minuut onder water blijven. Er worden voornamelijk schelpdieren, meestal in de vorm van mossels, gegeten. Daarnaast eten ze ook krabben en andere ongewervelde dieren, maar ook kleine vissen en plantaardig voedsel in de vorm van zeegras wordt gegeten. Er zijn zelfs gevallen bekend die kikkers eten, indien aanwezig.


Lees ook: kraaien in Nederland – deel I


Dwaalgasten

Nu zijn alle duikeenden besproken die hier op regelmatige basis voorkomen. Deze worden echter nog aangevuld met soorten die hier maar sporadisch gezien worden, de zogenaamde dwaalgasten. Deze zullen nog kort benoemd worden.

We starten met de kleine topper (Aythya affinis). Het kleinere broertje van de in Nederland overwinterende topper broedt in de Verenigde Staten en Canada en overwintert normaliter in Midden-Amerika en de Cariben. Zo nu en dan raakt er een uit koers en komt deze in Europa terecht. Vaak duiken ze dan in Engeland op, maar soms worden ze ook gezien in Nederland. Het totaal aantal waarneming ligt nu op iets meer dan 20 stuks.

Tot slot nog de ringsnaveleend (Aythya collaris). De ringsnaveleend is ook een duikeend die zich normaal begeeft in de Verenigde staten en overwintert in Midden-Amerika. Ook hiervan komen soms verdwaalde exemplaren in Europa terecht. In totaal is de ringsnaveleend nu ongeveer 50 keer waargenomen in Nederland.

Ringsnaveleend
De ringsnaveleend is een soort die hier gewoonlijk niet voorkomt, maar soms is er toch een verdwaald exemplaar te zien

Verder lezen

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – eenden – duikeenden

Deel 3 – eenden – grondeleenden

Deel 4 – eenden – grondeleenden vervolg

Deel 5 – eenden – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eenden – ijseend, eider en zee-eenden

Deel 7 – ganzen – halfganzen

Deel 8 – ganzen – zwarte ganzen

Deel 9 – ganzen – grijze ganzen

Deel 10 – ganzen – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Uilen in Nederland – deel III

We zijn aanbeland bij het derde en laatste deel van onze uilenserie ‘Uilen in Nederland’. In deel I bespraken we de algemene kenmerken van uilen, de kerkuil en de velduil. In deel II kwamen de steenuil en de ransuil aan bod. Dit derde deel sluit af met de oehoe en de bosuil. Ook worden er enkele dwaalgasten besproken.

De bosuil is goed aangepast op het leven in de bossen en valt door zijn verenkleed nauwelijks op tegen de boomschors (Saxifraga - Martin Mollet)
De bosuil is goed aangepast op het leven in de bossen en valt door zijn verenkleed nauwelijks op tegen de boomschors (Saxifraga – Martin Mollet)

Oehoe (Bubo bubo)

Deze opvallende uilen behoren tot de grootste uilen ter wereld. Hij lijkt door zijn oorpluimen weliswaar op de ransuil, maar de oehoe is maar liefst twee keer zo groot als de ransuil. Het gaat nu weer wat beter met de oehoe. Jarenlang is deze grote uil vervolgd, waardoor er nog maar weinig exemplaren over waren. Nog steeds heeft hij het zwaar. De oehoe heeft zijn naam aan zichzelf te danken: hij is naar zijn eigen geluid vernoemd (onomatopee).

De oehoe is de grootste uil die in Nederland (weer) broedt (Saxifraga - Bart Vastenhouw)
De oehoe is de grootste uil die in Nederland (weer) broedt (Saxifraga – Bart Vastenhouw)

Kenmerken

Zoals hierboven al benoemd, behoort de oehoe tot de grootste uilen ter wereld. Voor Nederland is het de grootste uil. De oehoe wordt tussen de 60-75 centimeter groot. Het vrouwtje is groter dan het mannetje. De spanwijdte bedraagt tussen de 160-190 centimeter. Het lichaam van de oehoe is groot. Bovenop het hoofd zitten twee oorpluimen van bijna tien centimeter. De grote, oranje ogen vallen ook op. De oehoe zelf daarentegen valt nauwelijks op in zijn natuurlijke habitat. Zijn verenkleed, bovenop lichtbruin tot donkerbruin met donkere vlekken en banden en van onder lichter van kleur met donkere lengtestrepen, vormt de perfecte camouflage tegen bomen of steenwanden. Door zijn grootte herken je de oehoe vrijwel gelijk. Daardoor is deze uil niet snel te verwarren met andere uilen.

De oehoe valt op door zijn grootte, de oorpluimen en zijn grote oranje ogen. Ook zijn roep is onmiskenbaar (Saxifraga - Mark Zekhuis)
De oehoe valt op door zijn grootte, de oorpluimen en zijn grote oranje ogen. Ook zijn roep is onmiskenbaar (Saxifraga – Mark Zekhuis)
De zware roep van de oehoe (xeno-canto.org – Thierry Thomas)

Voedsel en verspreiding

Deze grote uilen eten voornamelijk wat er op hun pad komt. Dit kunnen kleine zoogdieren, maar soms ook grotere zoogdieren zijn, zoals een vos. Roofvogels en andere uilen worden ook door de oehoe gegeten. Er zijn resten van buizerds en haviken aangetroffen in prooiresten van oehoes. Qua kleinere prooien zijn dit vaak muizen, ratten, vogels en amfibieën.

In kleine zoogdieren die de oehoe eet, zoals muizen, zit helaas vaak vergif. Toegediend door de mens, omdat ze als overlast worden ervaren. De oehoe (en andere roofdieren) krijgt dit dan ook binnen. Het gif wordt opgeslagen in de vetreserves, waardoor de oehoe er niet altijd gelijk iets van merkt. Maar in jaren met minder voedselaanbod worden de vetreserves van de oehoe aangesproken en komt het gif vrij. Dit is de reden waarom oehoes vaak niet ouder dan een jaar of 4-6 worden, terwijl ze een leeftijd kunnen bereiken van twintig jaar of zelfs nog ouder. Gebruik dus nooit gif, niet tegen dieren en niet in de tuin.

Deze uilen hebben zich door de jaren heen aangepast aan allerlei verschillende soorten landschappen en omgevingen. Zelfs in stedelijke omgeving duikt er af en toe eentje op. Een belangrijke voorwaarde voor een territorium is het voedselaanbod. Er moet jaarrond genoeg aanbod zijn. Water is een andere belangrijke voorwaarde, om te kunnen drinken en te badderen.

Verspreidingskaart oehoe 2023
Verspreidingskaart oehoe 2023 (waarneming.nl/observation.org)

Broeden

Door de jarenlange vervolging van de oehoe is er lange tijd geen broedsel geweest in Nederland. Sinds 1997 wordt er weer jaarlijks gebroed en verspreidt de oehoe zich meer door het land. Elk jaar in de herfst begint de paarvorming van de oehoe. De uilen blijven hun leven lang in hetzelfde territorium, maar wisselen wel eens van nest. Er wordt wel eens een oud nest van een roofvogel gebruikt, maar er wordt ook wel op de grond gebroed. Vaker worden nesten gevonden op richels van steengroeven, zoals bij Maastricht en Winterswijk. Kunstnesten in bossen worden ook gebruikt.

Gemiddeld worden er 3-5 eieren gelegd. De oehoe broedt vanaf het eerste ei, waardoor de eieren niet tegelijk uitkomen. De broedtijd neemt een dikke maand in beslag. De jonge oehoes zijn na tien weken vliegvlug. Voor die tijd klauteren ze al uit het nest. Daarna wordt hen de kneepjes van het jagen bijgebracht. Dit moeten de jonge uilen na 5 maanden zelf kunnen, want dan is het tijd om een eigen territorium op te zoeken. En daarvoor trekken de jongvolwassen oehoes ver, zo’n 100 kilometer. Soms zelfs nog verder.

Na enkele weken verlaten de jonge oehoes het nest als takkeling. Ze klauteren dan in de omgeving van het nest en worden nog gevoerd. Ze zijn nog niet vliegvlug (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Na enkele weken verlaten de jonge oehoes het nest als takkeling. Ze klauteren dan in de omgeving van het nest en worden nog gevoerd. Ze zijn nog niet vliegvlug (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: arenden in Nederland


Bosuil (Strix aluco)

Waarschijnlijk heb je de bosuil nog nooit gezien, maar de kans is groot dat je hem wel eens hebt gehoord. Is het niet tijdens een avondlijke boswandeling, dan is het wel in een film. Het kenmerkende geroep van de bosuil draagt namelijk ver én wordt gebruikt in heel veel films en series, om de sfeer van de nacht op te roepen.

Hoewel zijn naam anders doet vermoeden, komt de bosuil niet alleen in het bos voor. Deze uil is niet de meest kieskeurige en kan een woongebied vinden in verschillende soorten bossen, parken en soms ook rondom bebouwing, mits er voldoende groen aanwezig is.

Bosuilen bevinden zich graag in boomholtes. Hier brengen ze vaak slapend/rustend de dag door (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Bosuilen bevinden zich graag in boomholtes. Hier brengen ze vaak slapend/rustend de dag door (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Kenmerken

De bosuil is een middelgrote uil. Hij wordt zo rond de 40-42 centimeter groot. Een andere vogel van die grootte is bijvoorbeeld de zwarte kraai. De spanwijdte van de bosuil is tussen de 90-95 centimeter. Het vrouwtje is zwaarder dan het mannetje. De ogen van de bosuil vallen op, deze zijn groot en donker. Ook de kop van deze uil is relatief groot, het lichaam daarentegen is gedrongen. Bosuilen zitten graag in boomholtes, zoals op de foto hierboven. Maar ook zitten ze overdag op takken, tegen de boom aan gedrukt.

De bosuil heeft een gevarieerd verenkleed, van donkergrijs en donkerbruin tot donkerrood. Op de vleugels zijn lengtestrepen te zien en bevinden zich witte vlekken. Doordat de veren zo opgaan in boomschors, zie je de bosuil makkelijk over het hoofd.

Door de kleurschakeringen en het patroon van de veren is de bosuil perfect gecamoufleerd en lijkt hij onderdeel van de boomschors te zijn
Door de kleurschakeringen en het patroon van de veren is de bosuil perfect gecamoufleerd en lijkt hij onderdeel van de boom te zijn
Twee bosuilen in roep en zang naar elkaar (xeno-canto.org – David Tattersley)

Voedsel en verspreiding

De bosuil is de meest voorkomende uilensoort van Europa. Dat heeft onder andere te maken met de verschillende leefgebieden waar hij zich kan standhouden en zijn voedselkeuze. Ook in Nederland komt de bosuil bijna overal voor, maar minder in de weidse delen in het noorden van Nederland en Zeeland (zie afbeelding hieronder). De bosuil heeft in ieder geval (oude) bomen nodig. Het maakt dan niet veel uit of dit in een bos of een park is. In het leefgebied moeten ook genoeg mogelijkheden zijn om te rusten en te broeden.

Een ander belangrijke voorwaarde om zich ergens te kunnen vestigen, is het voedselaanbod. De bosuil is een behoorlijke alleseter. Aan de jongen wordt in het begin vooral regenwormen gevoerd. Later eet deze uil kevers en amfibieën, maar ook vogels en kleine zoogdieren als konijn, muis en mol. In omgevingen met meer bebouwing staan meer vogels op het menu en in natuurlijkere omgevingen meer kleine zoogdieren. De bosuil eet soms zelfs vis.

Bosuil verspreidingskaart 2023
Bosuil verspreidingskaart 2023 (waarneming.nl/observation.org)

Broeden

Man en vrouw bosuil zijn een koppel voor hun hele leven en leven altijd in hetzelfde territorium. De baltsperiode begint al vroeg, soms al in december. De eieren worden daardoor soms al in februari gelegd. De bosuil kan 1-7 eieren per broedsel leggen. Er wordt een legsel grootgebracht per jaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de kerkuil wordt bij de bosuil niet vanaf het eerste ei gebroed, maar vanaf het tweede of derde ei. De bosuil broedt ongeveer een maand. Afhankelijk van de omgeving kan er op verschillende plekken gebroed worden. Zo worden boomholtes gebruikt, maar ook wel oude nesten van bijvoorbeeld de ekster. In omgevingen met meer bebouwing kan de bosuil ook broeden in gebouwen. Nestkasten worden ook gebruikt door deze uil. Je kunt er eentje zelf maken met onze bouwtekening of er eentje kopen (vivara.nl). Bij Beleef de Lente wordt er al jaren een koppel bosuilen in hun broedperiode gevolgd.

Nadat de jongen uit de eieren zijn gekomen, brengen ze eerst een tijd in het nest door. Na enkele weken kunnen ze al hun weg naar buiten gaan zoeken, ze worden dan takkelingen. De jonge uilen brengen dan nog een tijdje door op een veilige plek op een tak. Ze worden nog gevoerd door de ouders. Na vier weken zijn de uilen vliegvlug en kunnen ze zelf op zoek gaan naar hun voedsel. De jonge uilen brengen nog een periode door in het territorium van hun ouders. Rond de herfst moeten ze dan echt uitvliegen en op zoek naar hun eigen gebied. Jonge bosuilen kunnen wel 50 kilometer trekken voor een eigen plek.

Jonge bosuilen brengen een tijdje door als takkeling in de bomen, voordat ze vliegvlug zijn (Saxifraga - Martin Mollet)
Jonge bosuilen brengen een tijdje door als takkeling in de bomen, voordat ze vliegvlug zijn (Saxifraga – Martin Mollet)

Lees ook: bouwtekening nestkast bosuil


Dwaalgasten

De zes broedende uilensoorten in Nederland zijn nu allemaal voorbij gekomen. Dat wil niet zeggen dat er in Nederland geen andere uilensoorten voorkomen. Er zijn een aantal dwaalgasten die hier wel eens voorkomen, maar (nog) niet broeden. Deze dwaalgasten worden vaak een paar dagen, maximaal een paar weken, gezien en vliegen vervolgens weer door.

Ruigpootuil

We beginnen gelijk met een uitzondering, want de ruigpootuil heeft wel enkele keren in ons land gebroed. In Drenthe zijn er broedgevallen bekend, maar helaas lijken alle uitgevlogen jongen het niet gered te hebben. Deze uilensoort broedt in Duitsland, niet ver weg van de grens. Dit is een soort die we misschien in de toekomst wel vaker kunnen gaan zien.

Dwerguil

Dit is de kleinste uilensoort van Europa. Hij wordt ook wel de musuil genoemd. De afgelopen twee decennia zijn er elf bevestigde waarnemingen van deze uil in Nederland. De dwerguil broedt in de Hoge Venen in België en in het Sauerland in Duitsland. Deze uil zou kunnen optrekken naar Nederland.

Om een dwerguil te zien, moet je goed opletten. Zowel qua grootte als qua kleur valt hij bijna niet op
Om een dwerguil te zien, moet je goed opletten. Zowel qua grootte als qua kleur valt hij bijna niet op

Dwergooruil

Er zijn in Nederland dertien bevestigde waarnemingen van deze uil. De dwergooruil is ook een kleine uil. Hij leeft vooral in het Middellandse zeegebied.

Sneeuwuil

De sneeuwuil leeft op de koude toendra’s in het noorden. Wanneer daar zeer strenge winters zich voordoen, wil de sneeuwuil nog wel eens wat afzakken en in Nederland aankomen als dwaalgast.

Uilen in Nederland deel I & deel II

Uilen in Nederland deel Ialgemene kenmerken uilen, kerkuil en velduil

Uilen in Nederland deel II: ransuil en steenuil

Eenden, ganzen en zwanen in Nederland – deel I

Kuifeend

Waar water is te vinden, zijn ook meestal eenden te vinden. Eenden komen in Nederland in allerlei soorten en maten voor. De familie eendachtigen is een grote familie van watervogels, waartoe naast de eenden ook de ganzen en zwanen behoren. In deze blogserie bespreken we alle eendachtigen die in Nederland voorkomen.

Grote Candese ganzen
Ook ganzen behoren tot de familie eendachtigen

De familie eendachtigen

De familie eendachtigen (Anatidae) behoort tot de orde eendvogels. Binnen deze orde zijn nog twee andere families te vinden: de hoenderkoeten en de eksterganzen. De eksterganzen is een familie waartoe maar één geslacht, met slechts één soort behoort, de ekstergans. De hoenderkoeten bestaan uit drie soorten, die alleen voorkomen in Zuid-Amerika. De familie eendachtigen (ook wel eenden, ganzen en zwanen genoemd) is veruit de grootste binnen de orde, met 53 geslachten en meer dan 170 soorten.

In Nederland komen, grofweg genomen, 42 soorten voor, verdeeld over 16 geslachten. De frequentie per soort verschilt echter sterk. Iedere soort houdt er zijn eigen strategie op na. Er zijn soorten die hier het hele jaar verblijven en hier broeden, soorten die hier enkel als wintergast aanwezig zijn en soorten die maar zelden gezien worden, de zogenaamde dwaalgasten. Door verschillende factoren (denk aan verandering van migratieroutes en verspreidingsgebied door klimaatverandering) veranderen deze strategieën ook. Nieuwe soorten komen en bestaande soorten verdwijnen op sommige momenten.

Onderstaand een lijst van eenden in Nederland. In deze lijst zijn alle eenden opgenomen die in het recente verleden gebroed hebben in ons land.

  • Kuifeend (Aythya fuligula)
  • Tafeleend (Aythya ferina)
  • Witoogeend (Aythya nyroca)
  • Krooneend (Netta rufina)
  • Krakeend (Mareca strepera)
  • Smient (Mareca penelope)
  • Mandarijneend (Aix galericulata)
  • Muskuseend (Cairina moschata)
  • Pijlstaart (Anas acuta)
  • Wilde eend (Anas platyrhynchos)
  • Wintertaling (Anas crecca)
  • Slobeend (Spatula clypeata)
  • Zomertaling (Spatula querquedula)
  • Nonnetje (Mergellus albellus)
  • Middelste zaagbek (Mergus serrator)
  • IJseend (Clangula hyemalis)
  • Brilduiker (Bucephala clangula)
  • Rosse stekelstaart (Oxyura jamaicensis)
  • Eider (Somateria mollissima)
Wilde eend

Dan zijn er nog een aantal eenden die hier wel met regelmaat voorkomen, maar niet broeden.

  • Topper (Aythya marila)
  • Grote zaagbek (Mergus merganser)
  • Grote zee-eend (Melanitta fusca)
  • Zwarte zee-eend (Melanitta nigra)

Vervolgens de lijst van broedende ganzen in Nederland. In deze lijst zijn ook de halfganzen bergeend, casarca en nijlgans opgenomen.

  • Bergeend (Tadorna tadorna)
  • Casarca (Tadorna ferruginae)
  • Nijlgans (Alopochen aegyptiaca)
  • Toendrarietgans (Anser serrirostris)
  • Kolgans (Anser albifrons)
  • Grauwe gans (Anser anser)
  • Sneeuwgans (Anser caerulescens)
  • Indische gans (Anser indicus)
  • Brandgans (Branta leucopsis)
  • Grote Canadese gans (Branta canadensis)
Gans

Dan zijn er nog een aantal ganzen die hier niet broeden, maar wel in ons land verblijven als wintergast. In deze lijst zijn enkel de wintergasten opgenomen die hier jaarlijks met meerdere exemplaren aanwezig zijn. De dwaalgasten zijn hier dus niet in terug te vinden.

  • Dwerggans (Anser erythropus)
  • Kleine rietgans (Anser brachyrhynchus)
  • Taigarietgans (Anser fabalis)
  • Roodhalsgans (Branta ruficollis)
  • Rotgans (Branta bernicla)

Tot slot nog de zwanen. Omdat dit er maar een paar zijn hebben we besloten deze in één lijst op te nemen en aanvullend erbij te zetten of ze hier als broedvogel te vinden zijn, of uitsluitend als wintergast.

  • Kleine zwaan (Cygnus bewickii) – broedt niet in Nederland, aanwezig als wintergast.
  • Knobbelzwaan (Cygnus olor) – hele jaar aanwezig, vrij talrijke broedvogel.
  • Wilde zwaan (Cygnus cygnus) – enkele succesvolle broedgevallen bekend in Nederland.
  • Zwarte zwaan (Cygnus atratus) – hele jaar aanwezig, schaarse broedvogel.

Lees ook: waarom trekken vogels naar het zuiden?


Algemene kenmerken

Een van de opvallendste kenmerken van eendachtigen is de vrijwel platte snavel. Daarnaast hebben ze een lange nek, relatief korte en puntige vleugels en zwemvliezen tussen de tenen. Naast de zwemvliezen zijn ze ook middels hun verenkleed uitstekend aangepast op het leven in het water. De veren zijn namelijk voorzien van speciale oliën, waardoor ze waterafstotend zijn. De korte, puntige vleugels zijn voorzien van stevige spieren, waardoor het goede vliegers zijn.

Zaagbek
Een van de beste kenmerken van eendachtigen is de platte snavel

De meeste soorten zijn als adult hoofdzakelijk herbivoor (al eten sommige soorten ook zo nu en dan vis of ongewervelde dieren). Jonge dieren krijgen vaak eitwikrijk voedsel, in de vorm van ongewervelden, bijgevoerd. De zaagbekken eten voornamelijk vis en hebben dan ook een gekartelde snavel.

Een ander belangrijk kenmerk van eendvogels is dat ze een penis hebben, welke bij veel andere vogelsoorten ontbreekt.

Verschillen met andere eendvogels

Zoals eerder benoemd zijn de eendachtigen een familie binnen de orde eendvogels, samen met de hoenderkoeten en de ekstergans. Eendvogels waren er al in het Krijt, tijdens het laatste tijdperk van de dinosaurussen, en hebben zich in de loop der tijd geëvolueerd in alle soorten die er tegenwoordig zijn.

De hoenderkoeten en ekstergans worden met een reden binnen de eendvogels in een andere familie ingedeeld. In tegenstelling tot de eendachtigen hebben hoenderkoeten geen zwemvliezen tussen de tenen. De ekstergans heeft ook bijna geen zwemvliezen. Een ander belangrijk verschil tussen de ekstergans en de eendachtigen is dat de ekstergans gedeeltelijk ruit, eendachtigen ruien in één keer. Dit heeft als nadeel dat ze in die periode niet kunnen vliegen en zich schuil moeten houden in de begroeiing.

Ekstergans
De ekstergans behoort tot een monotypisch geslacht, wat betekent dat het de enige soort is binnen dit geslacht

Taxonomische indeling

Met 53 geslachten en ruim 170 soorten kunnen we spreken van een omvangrijke familie. De verdere onderverdeling is een beetje lastig te maken, omdat hier door wetenschappers nog geen eenduidig antwoord op is gegeven. Vaak worden de eendachtigen nog onderverdeeld in vijf onderfamilies, maar dit is dus nog niet algemeen geaccepteerd. Deze onderverdeling ziet er als volgt uit: de eenden, ganzen, Merginae (zaagbekken, brilduikers, ijseenden, eiders en zee-eenden), stekelstaarten en halfganzen. Voor het gemak zijn wij uitgegaan van de verdeling die vaak in de volksmond wordt gemaakt: de eenden, ganzen en zwanen.


Lees ook: vinken in Nederland – deel I


Het is daarnaast lastig aan te geven hoeveel soorten er exact in Nederland voorkomen. Er zijn soorten die hier broeden, als wintergast verblijven of enkel als dwaalgast. Maar ook in deze verdeling vinden regelmatig verschuivingen plaats door meerdere redenen. Mocht er volgens jou een soort ontbreken, die toch regelmatig voorkomt in Nederland, laat het ons dan weten in de comments. Zo proberen we een zo actueel mogelijk overzicht te geven van eendachtigen in Nederland.

Broedende eenden, ganzen en zwanen in Nederland

Om een visueel overzicht te creëren, hebben we per groep een taxonomische indeling gemaakt. In dit overzicht is duidelijk te zien welke soorten tot hetzelfde geslacht behoren en het meest aan elkaar verwant zijn. Om er voor te zorgen dat het leesbaar blijft, hebben we besloten enkel broedende soorten in dit overzicht mee te nemen. De winter- en dwaalgasten zijn hierin dus niet terug te vinden, maar worden wel in de blogserie besproken.

Taxonomie eenden in Nederland (De natuur van hier)
Taxonomie eenden in Nederland (De natuur van hier)

In de blogserie wordt verder gesproken over broedaantallen en in welke mate een soort als wintergast aanwezig is. Deze aantallen zijn gebaseerd op de laatst bekende informatie van de Vogelbescherming.

Taxonomie ganzen in Nederland (De natuur van hier)
Taxonomie ganzen in Nederland (De natuur van hier)

De eenden en ganzen zijn in de blogserie nog verder onderverdeeld in bepaalde geslachtsgroepen. Zo spreken we van duikeenden, grondeleenden, zaagbekken en zee-eenden. Van de geslachtsgroepen stekelstaarten, brilduikers, ijseenden en eiders komen elk maar één soort voor. De ganzen worden verder onderverdeeld in halfganzen, zwarte ganzen en grijze ganzen.

Taxonomie zwanen in Nederland (De natuur van hier)
Taxonomie zwanen in Nederland (De natuur van hier)

De serie eenden, ganzen en zwanen in Nederland

In totaal zijn er elf blogs nodig om de talrijke familie eendachtigen te bespreken. Onderstaand een overzicht van de blogserie.

Deel 1 – familie eendachtigen in Nederland

Deel 2 – eenden – duikeenden

Deel 3 – eenden – grondeleenden

Deel 4 – eenden – grondeleenden vervolg

Deel 5 – eenden – stekelstaart, brilduiker en zaagbekken

Deel 6 – eenden – ijseend, eider en zee-eenden

Deel 7 – ganzen – halfganzen

Deel 8 – ganzen – zwarte ganzen

Deel 9 – ganzen – grijze ganzen

Deel 10 – ganzen – grijze ganzen vervolg

Deel 11 – zwanen

Knobbelzwaan
De lange nekken van eendachtigen vallen vooral bij zwanen goed op

Hoe maakt een bij honing?

Honingbijen

Naast dat bijen belangrijke bestuivers zijn, hebben ze nog een bijzondere eigenschap. Bijen produceren namelijk honing. Het bestuiven van bloemen is namelijk een neveneffect van het maken honing. De goudkleurige, zoete en stroperige honing die bijen maken is geliefd bij andere dieren zoals honingdassen en honingberen, maar ook wij als mens gebruiken het veel. Maar hoe maken bijen honing? In deze blog lees je er alles over.

Honing pot
Het natuurproduct honing wordt op een bijzondere wijze geproduceerd

Bijen maken honing met behulp van nectar. De nectar wordt vermengd met enzymen uit het speeksel die de nectar omzetten van complexe suikerketens naar enkelvoudige suikerketens zoals glucose en fructose. Het mengsel wordt in een cel in de honingraat gestopt. Vervolgens wapperen de bijen met hun vleugels het mengsel droog, waarna het de structuur van honing krijgt. De honing wordt afgewerkt met een waslaag, bijenwas, zodat het langer houdbaar is.

De link met bestuiven

Het maken van honing en het bestuiven van bloemen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het belangrijkste bestandsdeel van honing is nectar, die de bij gaat halen in de kern van bloemen. Wanneer de honingbij druk bezig is met het verzamelen van nectar, drukt het met zijn lichaam tegen de meeldraden aan, die het stuifmeel vast houden. Het stuifmeel komt op het lichaam van de honingbij te zitten, die vervolgens doorvliegt naar de volgende bloem om nog meer nectar te verzamelen. Hier wordt het stuifmeel afgegeven waarmee de nieuwe bloem bevrucht wordt.

Honingbijen bestuiven 80% van alle soorten bloemen en daarmee meer dan 130 soorten groenten en fruit die wij eten. Ondanks de essentiële rol in het ecosysteem, gaat het helaas erg slecht met de honingbij. Belangrijkste redenen hiervoor zijn het gebruik van pesticiden, droogte en habitatverlies.


Lees ook: tips voor meer bijen en vlinders in je tuin


Welke bijen maken honing?

Het is voornamelijk het geslacht honingbijen (Apis) dat honing produceert. Binnen dit geslacht zijn er zeven soorten te honingbijen te onderscheiden, waarbij de gewone honingbij of Europese honingbij (Apis mellifera) voor ons het bekendste is en welke de meeste honing produceert.

Bijen
Honingbijen zijn het meest bekend om het produceren van honing

Het geslacht honingbij bestaat echter maar uit zeven soorten, terwijl er wereldwijd zo’n 20.000 soorten bijen beschreven zijn. Maken al die andere bijen dan geen honing? Sommige wel, maar in een veel kleinere hoeveelheid dan de echte honingbijen. Van hommels is bekend dat ze ook honing maken. Maar ook bijen uit het geslacht Melipona (komen voor in Midden- en Zuid-Amerika) en de Indian stingless bee (Tetragonula iridipennis) (voorkomend in India) produceren honing.

Waarom maakt een bij honing?

Naast nectar en stuifmeel eten bijen ook de honing die ze gemaakt hebben. Het produceren van honing is bedoeld als voedselvoorraad voor wanneer de andere voedselbronnen lastig te vinden zijn. Bijen werken in de lente en zomer, wanneer veel nectar en stuifmeel te vinden is, dus hard aan de honing om hier in de winter dankbaar gebruik van te maken. Ze produceren zelfs meer honing dan ze zelf nodig hebben, omdat ze weten dat de zoete honing vaak gestolen wordt door andere dieren.

Bloem
In de winter zijn geen bloemen met nectar te vinden en zijn honingbijen dus afhankelijk van de honingvoorraad

Hoeveel honing maakt een bij?

Bijen werken als een volk samen om honing te produceren. De vraag ‘hoeveel honing produceert een bijenvolk per jaar’, is dan ook wat interessanter. Naar schatting produceert een bijenvolk honingbijen in een goed seizoen tot wel 50 kilogram honing. De hoeveelheden verschillen echter per seizoen en per soort.


Lees ook: waar is biodiversiteit goed voor?


Hoe maakt een bij honing?

Het maken van honing is een bijzonder proces, waarbij er door honderden bijen wordt samengewerkt. Het start met het halen van het belangrijkste ingrediënt, de nectar. De werkbijen vliegen naar de bloemen die nectar bevatten. Bijen vinden deze bloemen doordat ze ultraviolet licht kunnen zien. Bloemen hebben een zogenoemd honingmerk, dat zichtbaar is door ultraviolet licht.

Op zoek naar nectar

Als werkbijen bloemen met nectar gevonden hebben dan laten ze dit ook weten aan hun collega-werkbijen. Dit doen ze door een specifiek dansje te doen, waaraan de andere bijen kunnen herleiden welke kant, ten opzichte van de zon, ze op moeten vliegen om bij de nectarbloemen te komen. Hoe langer het dansje, hoe verder weg de bloemen zich bevinden.

Bijen bezoeken meerdere bloemen om voldoende nectar mee terug te nemen. Tijdens deze bezoeken vindt ook de bestuiving van bloemen plaats. De nectar haalt de bij met zijn lange, dunne tong uit de kern van de bloem en slaat deze op in de honingmaag. In het speeksel van de bij bevinden zich enzymen, welke worden gemengd met de honing in de honingmaag. Deze enzymen zijn zeer belangrijk voor het proces. De enzymen zorgen ervoor dat de complexe suikerketens van nectar worden omgezet in enkelvoudige suikers, glucose en fructose.

Hommel
Met het zoeken naar nectar, bestuiven bijen en hommels ook bloemen

Enzymen

Wanneer de honingmaag vol is, keren de werkbijen terug naar de bijenkorf. Hier wordt de nectar overgegeven aan de bijen die in de korf blijven, de jongere bijen. Het overgeven van de nectar gebeurt van mond op mond, waarbij er steeds meer enzymen worden toegevoegd aan het mengsel.

Binnen in de korf gaat het mengsel over van bij naar bij, van mond naar mond. Het mengsel is gereed om in een cel in de honingraat te verwerken, echter is het dan nog erg vochtig. De bijen wapperen met hun vleugels het mengsel in de honingraat droog, totdat het juiste vochtigheidsgehalte bereikt is. De honing is op dat moment gereed, maar het proces is nog steeds niet klaar.

Bijenwas

Bijen bewaren de honing voor de momenten dat voedsel in de vorm van nectar schaars is. Om te zorgen dat het niet bederft, maken bijen nog een waslaagje over de honing heen. De zogenaamd bijenwas. Hiermee zorgen bijen ervoor dat de honing nog jaren goed blijft en ze altijd voldoende voedsel hebben.

Honingraad
Een bijna gevulde honingraat

Bijen helpen

Het maken van honing is dus een complex proces, waarbij een bijenvolk goed met elkaar samenwerkt. Tijdens het maken van honing vervullen bijen een uiterst belangrijke rol, die ook voor ons als mens cruciaal is: het bestuiven van bloemen. Dit zorgt ervoor dat bloemen zich kunnen vermeerderen en zo ook een belangrijke voedselbron zijn voor andere insecten en planteneters. Daarnaast produceren bloemplanten belangrijke gewassen in de vorm van groenten, fruit en noten.

Het gaat niet goed met de bijen in Nederland en ze kunnen dus wel een helpende hand gebruiken. Wil je zelf iets doen, maak dan je tuin bijvriendelijker, gebruik geen pesticiden en geef waarnemingen van wilde bijen door via waarneming.nl.


Lees ook: waarom bouwen bevers dammen?


Uilen in Nederland – deel II

Ransuil in boom

In het eerste deel van onze uilenserie kun je lezen over de taxonomie van uilen en hun algemene kenmerken. Ook kwamen daar de kerkuil en de velduil aan bod. In dit tweede deel is de beurt aan de ransuil en de steenuil. Een middelgrote uil en het kleinste uiltje van Nederland.

Omslagfoto: Saxifraga – Mark Zekhuis
Bij deze ransuil kun je goed de oorpluimen zien. Deze zijn een stuk langer dan die van de velduilen (bron: Saxifraga - Martin Mollet)
Bij deze ransuil kun je goed de oorpluimen zien. Deze zijn een stuk langer dan die van de velduil (bron: Saxifraga – Martin Mollet)

Ransuil (Asio otus)

De ransuil wordt nog wel eens verward met de oehoe. Ze hebben beide opvallende oorpluimen, maar de oehoe is groter dan de ransuil en komt ook minder voor. Ransuilen zijn meer verwant aan velduilen. Ze behoren namelijk tot hetzelfde genus, Asio (zie taxonomie in deel I).

De ransuil komt helaas ook minder vaak voor dan vroeger en staat op de Rode Lijst. Net als bij de kerkuil en de velduil in deel I is ook de ransuil afhankelijk van de muizenstand. De natuurlijke cycli van de muizenstand is aangetast door de intensivering van de landbouw, waardoor ook de ransuil het de laatste jaren steeds moeilijker heeft. Maar ook de toename van haviken is een bedreiging voor de ransuil, want haviken jagen op ransuilen.

Kenmerken

Zoals eerder benoemd, vallen vooral de geeloranje ogen en de oorpluimen op. De ransuil wordt ongeveer 35-37 centimeter groot en heeft een spanwijdte van 85-100 centimeter. Het verenkleed van deze uil is overwegend donkergeel met zwartbruine strepen en vlekken. De onderzijde is lichter van kleur, maar ook daar zie je donkere strepen en vlekken.

De ransuilen: oranje of geeloranje ogen, lange oorpluimen en een duidelijke gezichtssluier (bron: Saxifraga - Martin Mollet)
De ransuil: oranje of geeloranje ogen, lange oorpluimen en een duidelijke gezichtssluier (Saxifraga – Martin Mollet)
Bedelroep van drie jonge ransuilen (xeno-canto – Alain Malengreau)

Verspreiding en voedsel

Ransuilen kun je in verschillende soorten landschappen tegenkomen, maar er moeten in ieder geval open velden aanwezig zijn met muizen. Muizen zijn het belangrijkste onderdeel op het menu van de ransuil. Maar ook kleine vogels worden gegeten, zoals mus, spreeuw of een vinkachtige. Deze uil kwam vroeger juist meer voor in bossen, maar door de toename van haviken zijn ze daar vrijwel uit verdwenen. Ransuilen houden van landschapselementen als houtwallen, hagen en kruidenrijke akkers en akkerranden. Daarnaast zitten deze uilen ook wel in solitaire, hoge bomen. In de winterperiode (oktober-maart) zijn er soms grote groepen ransuilen op een roestplaats. Daar brengen ze met elkaar de winter door.

Volwassen uilen blijven bij de nestplaats, maar jonge ransuilen kunnen soms wel honderden kilometers trekken voor een nieuwe verblijfplaats. Er zijn daarom soms ook ransuilen uit Rusland en Noord-Europa in Nederland.

Verspreidingskaart ransuil 2023
Verspreidingskaart ransuil 2023 (waarneming.nl/observation.org)

Broeden

Ransuilen gebruiken vaak oude nesten van kraaien of eksters. Hier ligt ook een van de redenen waarom het minder goed gaat met de ransuil: er zijn steeds minder nesten beschikbaar.

Ransuilen leggen vier tot zes eieren per legsel, maar dit is afhankelijk van het voedselaanbod. In jaren met weinig muizen kan het ook voorkomen dat er geen eieren gelegd worden. In het geval dat er wel eieren zijn, worden deze vanaf het eerste ei bebroed. De broedperiode van de ransuil is in de maanden maart en april. Na drie weken worden de jonge ransuilen zogenaamde takkelingen. Ze klimmen dan rond in de bomen rondom het nest. Je kunt in deze periode de jonge ransuilen goed horen: ze laten veelvuldig hun bedelroep horen (zie het audiofragment bij het kopje ‘voedsel en verspreiding’). Na zo’n vijf weken zijn de jongen vliegvlug en leren ze steeds meer zelfstandig te leven.

Een jonge ransuil als takkeling in een boom, waarschijnlijk nog in de buurt van het nest (Saxifraga - Jelmer Reyntjes)
Een jonge ransuil als takkeling in een boom, waarschijnlijk nog in de buurt van het nest. De oorpluimen zijn al zichtbaar (Saxifraga – Jelmer Reyntjes)

Help de ransuil een handje

Komt de ransuil bij jou in de buurt voor? Op Waarneming.nl kun je dat nagaan. Het is ook goed om je waarneming van een ransuil door te geven, zodat in kaart gebracht kan worden waar er bijvoorbeeld gebroed wordt. Mocht je het geluk hebben en er is een ransuil in jouw buurt, dan kun je verschillende dingen om hem te helpen. Zo kun je al beginnen met het niet bestrijden van muizen. Of in ieder geval geen gif te gebruiken. Zo scheep je de ransuil (en andere diersoorten) niet op met vergif in zijn eten. Wanneer je veel ruimte hebt, kun je landschapselementen aanleggen, zoals houtwallen en hagen. Ook zou je een kunstnest (hier te bestellen via Vivara) kunnen plaatsen. Rommelige hoekjes met ruige stukken zijn weer aantrekkelijk voor muizen, en dus ook voor de ransuil.


Lees ook: hoe plant ik een boom?


Steenuil (Athena noctua)

Kenmerken

De steenuil is de kleinste uil van Nederland. Hij is tussen de 21-23 centimeter groot en heeft een spanwijdte van 54-58 centimeter. Bij gevaar kan de steenuil zijn veren wat opzetten, zodat hij groter lijkt. Eigenlijk is de steenuil niet veel groter dan de merel, maar heeft ander postuur en oogt daarom groter. Opvallend aan deze uil zijn de gele ogen. Daarboven zijn opvallend lichte wenkbrauwen te zien. De rest van het verenkleed is voornamelijk bruin met witte vlekken. Steenuilen hebben een grappig loopje, waarbij ze op een ijsberende manier heen en weer lopen.

De steenuil is de kleinste uil van Nederland en is niet veel groter dan een merel
De steenuil is de kleinste uil van Nederland en is niet veel groter dan een merel
Een roepende steenuil (xeno-canto – Luca Baghino)

Voedsel en verspreiding

Ook het menu van de steenuil bestaat voornamelijk uit veldmuizen. Maar ook kleine vogels en grote insecten worden gegeten, waaronder nachtvlinders en meikevers. De steenuil houdt van een agrarisch cultuurlandschap, waar landschapselementen zijn te vinden als houtwallen, heggen en weilandjes die extensief begraasd worden. Steenuilen maken ook graag gebruik van weidepaaltjes, om vanaf te jagen. Oude holle fruitbomen of knotwilgen zijn ook belangrijk voor dit kleine uiltje.

Volwassen steenuilen blijven in de buurt van de nestplaats. Ook de jongen gaan niet heel ver weg, zij blijven vaak in een omtrek van enkele kilometers van het nest.

Verspreidingskaart steenuil 2023
Verspreidingskaart steenuil 2023 (waarneming.nl/observation.org)

Broeden

Steenuilen zijn holenbroeders en hebben graag een holle boom om hun jongen in groot te brengen. Zo zijn knotwilgen en fruitbomen een geliefde broedplek. De broedperiode is in de periode april-mei. De steenuil legt 3-5 eieren en het duurt zo’n 24-28 dagen voordat de eieren uitkomen. Na een maand verlaten de jonge steenuiltjes het nest, maar ze zijn op dat moment nog niet vliegvlug. Dat duurt ongeveer nog twee weken. De jongen worden dan nog een dikke maand door de ouders verzorgd. Daarna is het dan tijd geworden om een eigen territorium te vinden. Jonge steenuilen blijven vaak binnen tien kilometer van de nestplaats.

Een jonge, nog niet vliegvlugge, steenuil zit in een boom (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Een jonge, nog niet vliegvlugge, steenuil zit in een boom (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Naast oude holle bomen kan de steenuil ook broeden in rustige hoekjes op een erf of in een oude schuur. Ook heeft de steenuil veel aan nestkasten, omdat ook voor deze uil de omgeving de laatste jaren drastisch is veranderd. De steenuil staat ook op de Rode Lijst. Broedende steenuilen zijn te volgen bij Beleef de Lente.

Helpende hand

Ook de steenuil kun je een handje helpen. Je kunt bijvoorbeeld een nestkast (Vivara.nl) plaatsen. Je kunt er zelf ook eentje maken of een andere kopen, maar let er in ieder geval op dat de nestkast marterproof is. Door middel van een voorportaal in de nestkast, kan de marter niet (of minder makkelijk) bij de eieren en jongen. In het geval je drinkbakken voor vee hebt staan, kun je hier een steenuilvriendelijke geperforeerde binnenbak in plaatsen. Als een (jonge) steenuil dan in de bak water belandt, kan hij eruit klimmen.


Lees ook: poel aanleggen in de tuin


Uilen in Nederland – deel I & III

In de eerste blog van deze driedelige serie hebben we de algemene kenmerken en de eerste twee uilensoorten besproken. In dit tweede deel kwamen ransuil en steenuil aan bod. In deel drie zullen de oehoe, bosuil en dwaalgasten besproken worden.

Uilen in Nederland deel I: algemene kenmerken uilen, kerkuil en velduil.

Uilen in Nederland deel III: oehoe, bosuil en dwaalgasten

Uilen in Nederland – deel I

Uilen zijn geruisloos en mysterieus. Je zult er niet snel eentje zien, maar wanneer je dat geluk wel hebt, zal de ontmoeting je altijd bij blijven. Er broeden verschillende soorten uilen in Nederland. Daarnaast zijn er ook af en toe dwaalgasten in ons land te vinden. Al deze soorten zullen in deze uilenreeks worden behandeld. Hier in deel I gaan we in op de algemene kenmerken van uilen en lichten we twee soorten uit.

De velduil is een voorbeeld van een uil die overdag jaagt
De velduil is een voorbeeld van een uil die overdag jaagt

Algemene kenmerken van uilen

Waarschijnlijk ken je het bekendste kenmerk van uilen wel: ze kunnen hun nek heel ver draaien. Uilen hebben veertien nekwervels, wat ervoor zorgt dat ze hun nek zowel ver heen en weer kunnen draaien als van boven naar beneden kunnen bewegen. Ter vergelijking: de mens heeft de helft zoveel nekwervels, namelijk zeven. Het is voor uilen belangrijk om hun nek op die manier te kunnen draaien, want ze kunnen niet opzij kijken en hun ogen zitten vast in de schedel. Uilen hebben grote ogen en kunnen alleen maar vooruit kijken. Hoewel de ogen groot zijn, kunnen uilen niet goed van dichtbij zien.

Taxonomie broedende uilen in Nederland (De natuur van hier)
Taxonomie broedende uilen in Nederland (De natuur van hier)

Stilte in de nacht

Een ander opvallend kenmerk is hun geruisloze vlucht. Dit heeft alles te maken met het verenkleed van de uil. Deze is anders opgebouwd dan de veren van andere soorten vogels. Uilen hebben donsveren en kamveren in hun verenkleed zitten. De donsveren zorgen voor een isolerende werking. De kamveren zien eruit als kleine kammetjes, waar de wind doorheen kan. Daardoor hoor je de wind niet op de veren en vliegt de uil geruisloos door de nacht.

Door de verschillende veren in het verenpak kan een uil geruisloos vliegen zo een prooi verrassen
Door de verschillende veren in het verenpak kan een uil geruisloos vliegen en zo een prooi verrassen

Gehoor

Oorpluimen: bij de velduil, ransuil en oehoe zijn duidelijke oorpluimen te zien. Andere uilen hebben deze niet. Dat betekent niet dat zij niet kunnen horen, want de oorpluimen hebben eigenlijk niks met het horen te maken. De oorpluimen laten de fysieke gesteldheid en status van de uil zien. Sterke en gezonde uilen hebben grote oorpluimen, waar zwakke, oude of zieke uilen kleine oorpluimen hebben.


Lees ook: arenden in Nederland


De oren zitten bij sommige soorten asymmetrisch. Dit is zo bij alle soorten van geslacht Asio en Tyto en bij sommige soorten van Strix, Bubo en Aegolius. Dit helpt met het lokaliseren van een mogelijke prooi. Wanneer het geluid op net twee verschillende plekken in de hersenen binnenkomt, kan de uil de locatie van het prooidier bepalen en toeslaan. Er zijn ook uilensoorten die symmetrisch zittende oren hebben. Het blijkt dat zij ’s nachts minder graag vliegen. Uilen met asymmetrische oren hebben daar geen moeite mee.

De bosuil hierboven draait zijn ver naar achteren. Uilen kunnen hun hoofd bijna helemaal draaien
De bosuil hierboven draait zijn nek ver naar achteren. Uilen kunnen hun hoofd bijna helemaal draaien

Verder heeft de uil een haaksnavel, welke nodig is om prooien in stukken te scheuren. Uilen hebben gevederde poten, die langer en smaller zijn dan je in eerste instantie zou vermoeden.

Broedende uilen in Nederland

Bijna overal ter wereld komen uilen voor, in allerlei soorten en maten. In Nederland kennen we zes soorten die hier broeden. Er duiken soms ook dwaalgasten op. Deze soorten broeden vrijwel nooit in Nederland, althans niet op dit moment. Al deze soorten zullen in de komende blogs besproken worden. Uilen die in Nederland broeden:

  • Kerkuil (Tyto alba)
  • Velduil (Asio flammeus)
  • Ransuil (Asio otus)
  • Steenuil (Athena noctua)
  • Oehoe (Bubo bubo)
  • Bosuil (Strix aluco)

Lees ook: hoe maakt een spin een spinnenweb?


Kerkuil (Tyto alba)

We beginnen gelijk met een beetje een vreemde eend in de bijt wat betreft de taxonomie van uilen: de kerkuil. Deze uil hoort, zoals hierboven te zien is in de taxonomie, niet tot de echte uilen. Het verschil zit in meerdere zaken. Zo is de vlucht van kerkuilen meer glooiend dan de vlucht van uilen die tot de echte uilen behoren. Ook is de staart van de kerkuil rechthoekig, die van echte uilen niet.

Kenmerken

Opvallend aan de kerkuil is het witte, hartvormige gezicht. De kerkuil is een vrij grote vogel en wordt tussen de 35-40 centimeter groot. De spanwijdte bedraagt tussen de 80-100 centimeter. Hoewel de kerkuil vaak wordt omschreven als witte vogel, zijn er vele nuances in het verenkleed. De kleurvariaties gaan van licht tot meer lichtbruin. De veren hebben een gespikkeld patroon. Aan de hand van de strepen op de handpennen kan bepaald worden of het om een mannelijk of vrouwelijk exemplaar gaat. Dit komt erg precies. Strepen die breder dan 7,5 millimeter zijn, duiden op een vrouwtje. Strepen onder de 7,5 millimeter breedte zijn van een mannetje.

Het witte, hartvormige gezicht van de kerkuil is een van de meest opvallende kenmerken
Het witte, hartvormige gezicht van de kerkuil is een van de meest opvallende kenmerken
Roep van de kerkuil (xeno-canto – Simon Elliott)

Verspreiding en voedsel

De kerkuil komt voor in cultuurlandschap waar kruidenrijke akkers/akkerranden, houtwallen, graslanden en akkers aanwezig zijn. In bossen zul je hem niet gauw vinden. Zijn naam verraadt al de voorliefde voor broedplekken: in kerken. Maar ook hoge schuren, liefst met hooi of stro worden graag gebruikt. Dit zijn plekken waar van oudsher altijd veel muizen voorkwamen, de prooidieren die bijna het gehele menu van de kerkuil beslaan. Helaas heeft ook de kerkuil te maken met het economische aspect van de landbouw. Doordat er geen ouderwetse opslagplaatsen meer worden gebruikt in opslagschuren, is het muizenaantal drastisch afgenomen en daarmee ook het voedsel voor de kerkuil. Daardoor is de kerkuil vrij afhankelijk geworden van nestkasten.

Verspreidingskaart kerkuil 2023
Verspreidingskaart kerkuil 2023 (waarneming.nl/observation.org)

Broedperiode

In februari begint het paargedrag. Kerkuilen gaan op zoek naar nestgelegenheid en zijn beide vaker te vinden bij het nest. Kerkuilen maken niet zelf een nest met takken of nestmateriaal, maar zoeken een plekje in een holle boom (bij uitzondering) of in een schuur. Afhankelijk van het voedselaanbod (muizen) is het een groot of kleiner nest. Jaren waarin er weinig muizen zijn, wordt er soms zelfs helemaal niet gebroed.

Meestal legt het vrouwtje tussen de 4-6 eieren, maar wanneer er veel muizen zijn kunnen het zelfs twaalf eieren zijn. In goede muizenjaren kunnen er meerdere legsels zijn. De eieren worden tussen eind maart en mei gelegd en komen niet tegelijk uit, maar met enkele dagen er steeds tussen. Er kan best wat tijd tussen het eerste en laatste ei zitten. Daardoor zit er vaak ook veel verschil tussen het eerste en laatste kuiken. Bij Beleef de Lente kun je het broedproces goed volgen. Ook op ons eigen YouTubekanaal kun je enkele filmpjes vinden van de kerkuil, gemaakt met een wildcamera/nestcamera in eigen schuur in een nestkast.

Kerkuilen gebruiken paaltjes als zitplek om 's nachts vanaf te jagen
Kerkuilen gebruiken paaltjes als zitplek om ’s nachts vanaf te jagen

Tijdens het broeden zorgt de man voor het eten voor het vrouwtje. Kerkuilen hebben een sterke paarband en er worden rondom het nest geen andere kerkuilen geduld. Het vrouwtje is ongeveer een maand aan het broeden voordat de eerste eieren uitkomen. Na zo’n twee maanden zijn de kerkuiljongen vliegvlug en zullen ze de eerste rek- en strekoefeningen van de vleugels doen. Na nog zo’n twee weken worden de jongen steeds zelfstandiger en zullen ze minder door hun ouders worden gevoerd. Uiteindelijk vliegen de jongen uit en moeten ze op zoek naar een eigen territorium. Na een jaar zijn de jongen geslachtsrijp en kunnen ze hun eigen nest stichten.


Lees ook: tips voor het aanleggen van een natuurtuin


Velduil (Asio flammeus)

De velduil behoort tot de familie echte uilen. Hij valt op met zijn karakteristieke oorpluimen. Ook de ransuil en oehoe hebben deze. Zoals je aan het begin hebt kunnen lezen, hebben deze oorpluimen niks met hun gehoor te maken. De velduil is een grote uil die je ook overdag kunt zien. Velduilen kunnen vele kilometers afleggen. Velduilen zijn trekvogels en trekken in het voorjaar en het najaar. Ze hebben geen vaste trekroutes. Velduilen zijn echte zwervers en zijn altijd op zoek naar de beste plek met het meeste voedsel. In het najaar trekken velduilen naar het zuiden. Je hebt dan kans om een trekkende velduil langs de kust of op de Waddeneilanden te zien.

De felgele ogen van de velduil vallen erg op. Ook de korte oorpluimen zijn hier goed te zien
De felgele ogen van de velduil vallen erg op. Ook de korte oorpluimen zijn hier goed te zien

Kenmerken

Zoals je hierboven kunt zien, heeft de velduil felgele ogen. De oorpluimen van de velduil zijn vrij klein en niet altijd zichtbaar. De ronde gezichtssluier is ook opvallend. De velduil is een grote uil en kan ongeveer 40 centimeter groot worden. De spanwijdte bedraagt tussen de 95 en 110 centimeter. De velduil heeft lange vleugels.

De velduil is een vrij lichtgekleurde uil, van licht tot geelbruin. In vlucht valt goed op dat de velduil van onder heel licht gekleurd is, met donkere veren in de vleugels. De bovenkant van het verenkleed is juist gespikkeld van lichtbruin tot donkerbruin. Zo is deze uil tijdens het broeden goed gecamoufleerd.

Hier zijn de donkere tekeningen in de vleugel duidelijk te zien
Hier zijn de donkere tekeningen in de vleugel duidelijk te zien
De roep van de velduil, een roep die je niet gauw zult horen (xeno-canto – Lars Edenius)

Verspreiding en voedsel

Deze uil jaagt overdag. Hij leeft in graslanden en open velden, het liefst in een moerassige omgeving, ook wel bij veengebieden. Je kunt hem dan laag over de weilanden zien scheren, op zoek naar zijn favoriete maal: aardmuizen en veldmuizen. Net als de kerkuil heeft ook de velduil last van de intensivering van de landbouw en de ruilverkaveling van vroeger. Het is inmiddels een zeldzame broedvogel geworden en staat op de Rode Lijst.

Verspreidingskaart velduil 2023
Verspreidingskaart velduil 2023 (waarneming.nl/observation.org)

Broedperiode

Velduilen maken een nest op de grond. Dit is een kwetsbare plek, makkelijk te roven door dieren als vos of marterachtigen. Het nest bestaat meestal uit 6-10 eieren, maar dit is afhankelijk van het voedselaanbod. Het vrouwtje broedt in de maanden april en mei. Het duurt ongeveer drie tot vier weken voor de eieren uit komen. Er zijn ook jaren waarin er niet gebroed wordt en jaren waarin er meer dan tien eieren uitgebroed worden. Net als bij de kerkuil hierboven komen de eieren met tijdverschil ertussen uit, dus er zit verschil in leeftijd van de opgroeiende jongen. Het vrouwtje broedt in een kleine kuil. Omdat het op een kwetsbare plek is, moeten de jongen zich al snel kunnen redden. Dit is ook zo bij bijvoorbeeld weidevogels. Na ongeveer twee weken zijn ze al in de omgeving rondom het nest.

Veelgestelde vragen

Welke uilensoorten zijn er in Nederland?

  • Kerkuil (Tyto alba)
  • Steenuil (Athena noctua)
  • Bosuil (Strix aluco)
  • Ransuil (Asio otus)
  • Velduil (Asio flammeus)
  • Oehoe (Bubo bubo)

Wat is de meest voorkomende uil in Nederland?

Op basis van de meest recente cijfers van Vogelbescherming is de steenuil de meest voorkomende uil van Nederland. Er zijn circa 8000-9500 broedparen. Het aantal broedparen is in de jaren ’90 afgenomen, maar lijkt (door gericht beheer) de laatste jaren stabiel te blijven.

Waarom maakt een uil geen geluid tijdens het vliegen?

Dit heeft te maken met de veren van de uil. Het verenpak bestaat uit verschillende soorten veren, waaronder donsveren en kamveren. Deze twee soorten veren zorgen ervoor dat het geluid wordt geïsoleerd en dat de wind door de veren heen gaat. Daardoor hoor je uilen niet vliegen.

Hoe kan het dat een uil zijn hoofd zo kan draaien?

Uilen hebben veertien nekwervels, waardoor ze hun nek flexibel kunnen draaien. Ze kunnen hun hoofd tot wel 270 graden draaien. Uilen moeten hun hoofd zo kunnen draaien, omdat hun ogen vastliggen in de schedel. Om dat te compenseren voor de jacht, kunnen ze hun nek zo draaien.

Hoe worden jonge uilen genoemd?

De jongen van uilen worden eerst kuikens, ook wel uilskuikens, genoemd. Je kent vast het woord vast wel van een keer dat het werd gebruikt om iets doms aan te duiden. Vroeger werd er gedacht dat uilen en hun kuikens dom waren. Misschien dat het gedrag van uilskuikens daar onbedoeld aan bij heeft gedragen, want ze kunnen zich wat onhandig gedragen. Jongen zijn na enkele weken zogenaamde takkelingen. Ze komen dan uit het nest, maar kunnen nog niet (goed) vliegen. Ze schuifelen heen en weer over de takken en vallen dan wel eens naar beneden. Dit is niet erg, want met hun scherpe klauwen klimmen ze weer naar boven.

Uilen in Nederland – deel II & III

In de eerste blog van deze driedelige serie hebben we de algemene kenmerken en de eerste twee uilensoorten besproken. In de volgende twee delen zullen de andere vier soorten uilen aan bod komen en worden de dwaalgasten kort besproken.

Uilen in Nederland deel II: ransuil en steenuil

Uilen in Nederland deel III: oehoe, bosuil en dwaalgasten

Dierensporen herkennen

Dierensporen in de sneeuw

Door het hele jaar heen kun je overal dierensporen tegenkomen. In de winter vallen bepaalde sporen extra goed op, zoals voetsporen in de sneeuw. Naast voetsporen zijn er vele andere sporen van dieren te vinden, waar je uit kunt afleiden wat ze bijvoorbeeld hebben gegeten of waar een territoriumgrens loopt. Hieronder lichten we dierensporen uit en geven we je tips waar je op kunt letten bij je zoektocht naar sporen en de eigenaar ervan.

Niet alleen in sneeuw, maar ook op andere vochtige of natte ondergronden kun je vaak duidelijke voetsporen terugvinden. Let er ook maar eens op bij grote waterplassen en rondom poelen met modderige randen
Niet alleen in sneeuw, maar ook op andere vochtige of natte ondergronden kun je vaak duidelijke voetsporen terugvinden. Let er ook maar eens op bij grote waterplassen en rondom poelen met modderige oevers

Alle dieren laten sporen achter, maar het ene spoor zal meer zichtbaar zijn dan het andere. Van sommige dieren zijn de sporen makkelijker te vinden dan van andere dieren. Denk maar eens aan een omgeknaagde boom: overduidelijk dat hier een bever aan het werk is geweest. Daarnaast spelen ook de weersomstandigheden mee. Als het een tijd heeft geregend en de grond is drassig geworden, zul je sneller voetsporen zien dan in drogere periodes. Wanneer je weet waar je op moet letten, zul je steeds meer sporen ontdekken. Hieronder volgt een overzicht van verschillende soorten dierensporen.

Voetspoor lynx in Slovenië (De natuur van hier)

Voetafdrukken

Het verschilt erg per ondergrond of je überhaupt sporen kunt vinden. Wanneer het drassig is of er ligt sneeuw of nat zand, zul je sporen kunnen vinden van zoogdieren als vos, ree en das en allerlei soorten en maten vogelpootjes (met en zonder zwemvliezen). Maar ook dieren zonder voeten laten sporen achter. Een slangenspoor zul je al vrij snel herkennen in het zand.

Niet alleen de afdrukken (prenten) vertellen ons iets over het dier, maar ook de manier waarop de poten zijn neergezet. Kun je uit het spoor afleiden of het dier rustig liep of misschien opgejaagd werd? Is de pas kalm of zie je de haast die het dier had?

Voetspoor lynx in Slovenië (De natuur van hier)

Soorten voetafdrukken

Met alle soorten dieren zijn er ook net zoveel soorten voetafdrukken te vinden. We kunnen onderscheid maken in voetafdrukken van dieren met tenen (teengangers) en dieren met zolen (zoolgangers). Dieren met zolen zijn bijvoorbeeld vos, das, haas en konijn. In het spoor zie je het midden van de zool met daaromheen de afdrukken van de tenen. De mens is ook een zoolganger. Teengangers kunnen we nog verder onderverdelen in teentopgangers en teengangers. Teentopgangers zijn dieren waarvan je alleen de afdruk van de derde en vierde teen ziet, zoals bij zwijnen, herten en runderen. Teengangers, zoals de wolf en de vos, zijn vaak sneller dan zoolgangers en daardoor zie je enkel vier tenen in de afdruk.

Er zijn natuurlijk ook dierensporen die op elkaar lijken, zoals de hond en wolf of van de haas en konijn. Hierbij is het belangrijk dat je dan let op de pas van het dier. Zo kun je het verschil tussen hond en wolf ontdekken. De grootte van de sporen telt ook mee. Voetafdrukken van de haas zullen iets groter zijn dan de sporen van een konijn.


Lees ook: 10 tips voor meer vogels in je tuin


Uitwerpselen

Naast de voetafdrukken zijn uitwerpselen ook duidelijke sporen die dieren achterlaten. Dieren hebben elk hun eigen manier in het achterlaten van uitwerpselen. Vaak tekent het een territorium van een dier af. Zo laat de wolf vaak uitwerpselen op paden achter, goed zichtbaar en ruikbaar voor andere dieren.

Uitwerpselen van een wolf (Saxifraga-Jan van der Straaten)

Uitwerpselen van een wolf (Saxifraga-Jan van der Straaten)

Inhoud en vorm

De inhoud van de uitwerpselen vertellen vervolgens nog wat meer. Vaak kun je nog wel zien wat het dier gegeten heeft: bessen, zaden, grassen of juist een ander dier. Dan zul je botjes of veren, stukjes haren en vacht tegenkomen. Zo weet je gelijk of je met een carnivoor (vleeseter), herbivoor (planteneter) of omnivoor (alleseter) te maken hebt.

De vorm is ook van belang. De uitwerpselen van roofdieren als vos, wolf en marters hebben vaak een gedraaid puntje aan het uiteinde van de keutel. De ronde konijnen keuteltjes kennen de meeste mensen wel. Andere dieren, zoals de das, hebben soms een grote brij uitwerpselen, zonder enige vorm. Dassen maken kuiltjes om de uitwerpselen naderhand te kunnen bedekken, dit zijn zogenaamde dassenputjes. Maar laat je niet voor de gek houden, want de vorm en inhoud van uitwerpselen kunnen per periode in het jaar verschillen. Dit is afhankelijk van het voedselaanbod.

Duidelijke vraatsporen van de bever. Nog vrij vers, aan de lichte kleur van het aangetaste hout te zien (De natuur van hier)

Vraatsporen

Een duidelijk voorbeeld van vraatsporen zijn de sporen van de bever. Langs de randen van beken en rivieren kun je ze tegenkomen: allerlei (deels) omgeknaagde bomen, van groot tot klein en van jong tot oud. De bever heeft ze nodig voor het bouwen van dammen en burchten. Vaak zie je op de grond de houtsnippers nog liggen. Ook kun je vaak duidelijke wissels zien, de plekken waar de bever uit en in het water gaat, en de paden die hij gebruikt.

Andere vraatsporen

De sporen van de bever vallen over het algemeen goed op. Er zijn meer dieren die knagen en knabbelen aan bomen, maar die sporen vallen vaak wat minder op. Reeën zijn bijvoorbeeld dol op jonge, verse twijgjes van bomen. Je kunt het herkennen aan afgeknapte takken, beschadigde struiken enzovoorts. Ook boomschors staat op het menu.

Zwijnen laten ook vraatsporen na, maar deze moet je op de grond zoeken. Zij woelen vaak de grond om, op zoek naar onder andere eikels en bodemdiertjes. Kleinere dieren als vogels of eekhoorns eten graag dennenappels. Je kunt dennenappels tegenkomen die deels opgegeten zijn. Leeggegeten slakkenhuisjes duiden op de aanwezigheid van bijvoorbeeld de lijster.

Vossen krijgen hun jongen in holen. Deze holen kunnen zich bevinden onder boomwortels, maar ook in dassenburchten
Vossen krijgen hun jongen in holen. Deze holen kunnen zich bevinden onder boomwortels, maar ook in dassenburchten

Nog meer dierensporen

De meest opvallende of duidelijke dierensporen hebben we hierboven benoemd. Er zijn nog veel meer dierensporen te ontdekken. Zo kun je in de zomer schuurplekken tegenkomen: bomen waar herten met hun gewei tegenaan schuren om jeuk van de huid (basthuid) te verlichten. Of ligplekken in het gras waar bijvoorbeeld een ree heeft liggen rusten. Zo lang je genoeg om je heen kijkt en weet je waar je een beetje op moet letten, zul je vele sporen ontdekken. Zwijnen schuren zich ook graag tegen bomen aan. Eerst rollen ze in de modder, waarna ze zich tegen bomen schuren. Dit om parasieten tegen te gaan.

Prooiresten kun je ook tegenkomen. Denk maar eens aan een hoopje veren, de restanten van een kaalgeplukte prooi door een roofvogel. Of de braakballen van een uil, vol met kleine botjes, veertjes of vacht en andere onverteerbare stukjes. Je kunt ze uitpluizen (met pincet) om zo te bekijken wat er in de maag van de uil heeft gezeten.


Lees ook: vogelgeluiden leren herkennen


Verder kun je nog letten op:

  • Wildspoor/wissels: dieren gebruiken vaak dezelfde paadjes om zich te verplaatsen of om ergens te kunnen drinken. Je ziet dit terug in het landschap: smalle paadjes door struikgewas verraden vaak dat het pad gebruikt wordt door wild.
  • Holen: wanneer je ergens een hol ziet, kun je (op afstand!) observeren of het in gebruik is of niet. Let hierbij op graafsporen, voetsporen en restjes nestmateriaal. Kijk nooit in het hol, gebruik geen zaklamp en wees zo stil mogelijk.
  • Nesten: vooral in de winter kun je goed zien waar de vogels eerder in het jaar een nestje hebben gemaakt. Sommige soorten komen weer terug op het oude nest, zoals kraaiachtigen en zwaluwen. Wanneer de bomen, struiken en heggen in blad staan, wordt het lastiger om nesten te zien. Tijdens het broedseizoen kun je vogels op en af zien vliegen en valt (de aanwezigheid van) het nestje hierdoor beter op.

Kortom: waar moet je op letten?

VoetafdrukkenUitwerpselenVraatsporenAndere dierensporen
Zoolganger of teengangerVorm: groot, klein, rond, lang, uiteindeVersheid van geknaagd hout (lichte houtkleur)Wildspoor/wildwissels
Grootte van de pootafdrukInhoud: vleeseter of planteneterGeschilde bomenHolen
Afstand tussen de pootafdrukeknKleur (bijv. van bessen)Nesten
Hier is het loopspoor van het dier goed te zien, in dit geval van een wolf (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Hier is het loopspoor van het dier goed te zien, in dit geval van een wolf (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Lees ook: waarom houden dieren een winterslaap?


Aan de slag!

Dierensporen kun je dus overal vinden en tegenkomen. Hoe meer je erop let, hoe meer je zal opvallen. Daardoor zul je dierensporen steeds sneller herkennen. Het kan handig zijn om een dierensporenboekje te gebruiken, zodat je gelijk kunt opzoeken en vergelijken. Er zijn ook apps en zoekkaarten te vinden die je kunnen helpen om de eigenaar van het spoor te bepalen. ObsIdentify is een handige app daarvoor, ook om planten en dieren te determineren.

Wanneer je foto’s maakt van het spoor, is het verstandig om te letten op:

  • Schaduw: blok de zon, want schaduw vertekent het beeld.
  • Grootte: leg een (pin)pas of liniaal naast het spoor. De rand van de pas of de 0 van de liniaal leg je gelijk met de bovenkant van het spoor.
  • Loopspoor: elk dier beweegt op zijn eigen manier.
  • Schedel: tanden vertellen bijna alles. Probeer deze dus op de foto te zetten, of de plekken waar ze hebben gezeten.

Wanneer je bovenstaande tips hebt gebruikt, kun je de foto uploaden op waarneming.nl. De foto kan nu beter beoordeeld worden en daarmee krijg je een beter idee van welk dier het spoor is.

Boekentip

Voor wie op pad wil met een dierensporenboekje, kunnen we onder andere ‘Dierensporen – levensgroot’ van Frank Hecker aanraden. Niet alleen beschrijft hij dierensporen in dit boek, maar er wordt ook dieper ingegaan op de dieren zelf. De levenswijze, manier van bewegen, voortplanting en nog veel meer.

Het is een handig formaat boek en ideaal om mee te nemen op pad, zowel voor jong als oud.

Het boek telt 112 bladzijdes en is prachtig geïllustreerd. Een aanrader! Het boek is hier (bol.com) te bestellen.


Lees ook: uilen van het eeuwige ijs – boekenreview


Zoeken

Categorieën

Op de hoogte blijven?

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!