Roek – Kraaiachtigen van Nederland – deel V

De roek is hier duidelijk te herkennen aan zijn grijze snavel en hoge voorhoofd

Iedereen kent ze wel: een kauw, zwarte en/of bonte kraai, ekster, gaai, wellicht zelfs een roek, de notenkraker of raaf. Het zijn de kraaiachtigen van Nederland. De familie kraaiachtigen (Corvidae) gaat echter verder dan onze Nederlandse bekenden, want in totaal bestaat de familie uit 128 soorten. Ze komen bijna overal op de wereld voor. Ze behoren tot de zangvogels, hoewel niet iedereen hun geroep als gezang zou kwalificeren.

Kraaiachtigen zijn intelligente wezens. Ze kunnen problemen (leren) oplossen, sommige soorten slagen voor de spiegelproef en ze communiceren met elkaar. In dit deel lichten we de roek uit.

Wil je de hele serie ‘kraaiachtigen van Nederland’ lezen? Klik dan hier om te beginnen met deel I.

Roeken hebben een prachtig glanzend verenkleed en een opvallende snavel
Roeken hebben een prachtig glanzend verenkleed en een opvallende snavel

De roek (Corvus frugilegus)

Roeken, vaak verward met zijn ongeveer even grote verwant de zwarte kraai. Ze zijn wat minder bekend dan bijvoorbeeld de zwarte kraai, ekster of raaf. Roeken komen niet overal evenveel voor, in tegenstelling tot de andere kraaiachtigen. Zo zie je de roek niet veel in het westen, maar meer in het oosten. Wat wel een overeenkomst tussen deze vogels van dezelfde familie is, is dat ze allemaal erg intelligent zijn. Zo dus ook de roek.

Uiterlijk

Roeken hebben een geheel zwart verenkleed. In de zon zie je een blauwige glans op de veren. Tot dusver is de roek moeilijk te onderscheiden van de zwarte kraai. Een handig ezelsbruggetje om ze te onderscheiden: een roek draagt een broek. Het lijkt net alsof een roek een broek aan heeft, omdat de veren ook het bovenste gedeelte van de poten bedekt.

Ook de snavel van de roek valt op. Eerst is de snavel zwart, maar na ongeveer acht maanden wordt de snavelbasis kaal. Daardoor zie je de onderliggende huid, die grijs is. De snavel van de roek is vrij groot en enigszins naar beneden gericht. Roeken hebben een vrij steil voorhoofd, waardoor hun kop in verhouding klein lijkt.

Roeken zijn ongeveer even groot als de zwarte kraai, tussen de 41 en 49 centimeter. De spanwijdte is tussen de 80 en 99 centimeter.

De grijze, kale snavel van de roek is hier duidelijk te zien. Ook zie je de metaalglans in het verenkleed goed
De grijze, kale snavel van de roek is hier duidelijk te zien. Ook zie je de metaalglans in het verenkleed goed

Zwarte kraai vs. roek

Beide vogelsoorten zijn intelligent, zijn ongeveer even groot en hebben een zwart verenpak. Zo klinkt het best lastig om ze van elkaar te onderscheiden. Toch valt dat wel mee, want er zijn enkele opvallende verschillen. Hierboven beschreven we dat roeken een broek dragen. Dit hebben zwarte kraaien niet. Daarnaast hebben zwarte kraaien een zwarte snavel. Roeken eerst ook, maar na acht maanden wordt de snavelbasis kaal en zie je de grijze huid. Ook zijn de snavels van roeken groter en die van zwarte kraaien smaller.

Wanneer je een roek of zwarte kraai in vlucht ziet, kun je ook verschillen ontdekken. Zo heeft de roek een dieper ingesneden vleugelhand en hebben ze meer glijmomenten in hun vlucht. De vleugelslag is ook wat sneller dan die van de zwarte kraai. Qua geluid lijken de twee wel weer erg op elkaar. De roek heeft een wat lichter geluid dan de zwarte kraai.

Ten slotte kun je ook aan het gedrag afleiden of het om een roek of om een zwarte kraai gaat. Over het algemeen zijn kraaien samen met hun partner aan het foerageren, waar roeken dit in groepsverband doen. Je ziet roeken vaak samen met kauwen in een weiland.

Een roek in vlucht laat zich vaak meterslang door de lucht glijden voordat hij landt
Een roek in vlucht laat zich vaak meterslang door de lucht glijden voordat hij landt

Gedrag

Roeken leven in kolonies. Een kolonie kan erg groot worden. Onderling communiceren roeken met elkaar, net als de andere kraaiachtigen. Ze communiceren over voedsel, voedselplekken en hebben sociale interacties met elkaar. Dit laatste zie je terug in bijvoorbeeld spelletjes. Roeken spelen met elkaar, door spullen te laten vallen en op te vangen. Ook schommelen ze samen op takken van bomen. Roeken die samen een paartje vormen, begroeten elkaar.

Het foerageren gebeurt in grote groepen, vaak vergezeld door groepen kauwtjes. De roek is van ’s ochtends vroeg tot laat op de dag actief aan het zoeken naar voedsel. Vaak zijn ze al actief voordat de zon opkomt. Dit heeft als voordeel dat er veel uren per dag beschikbaar zijn om voedsel te zoeken.

Roeken en kauwen zie je vaak samen foerageren in weilanden
Roeken en kauwen zie je vaak samen foerageren in weilanden

Intelligentie

Net als de andere kraaiachtigen uit deze blog zijn ook roeken intelligente vogels. Ze zijn nieuwsgierig en ze kunnen nieuwe dingen leren. Er is een eeuwenoud verhaal waarin wordt verteld dat een dorstige roek door middel van steentjes de waterspiegel in een kruik water liet stijgen, zodat hij kon drinken. Roeken kunnen dus ook problemen oplossen.

Deze nu vaak verguisde vogel werd vroeger juist als behulpzaam gezien. Hij hielp de mensen heel vroeger met het verzamelen van voedsel en haalde later door boeren ongewenste ongewervelden uit de akkers. Tegenwoordig wordt de roek ook wel ingezet met het helpen van afval opruimen. In ruil voor beloning komen ze stukjes afval brengen. Roeken weten al snel waar veel en goed voedsel te vinden is.

Slimme vogels, die roeken. Ze weten al snel waar ze voedsel kunnen halen en kunnen problemen oplossen
Slimme vogels, die roeken. Ze weten al snel waar ze voedsel kunnen halen en kunnen problemen oplossen

Wat staat er op het menu?

De roek is een echte alleseter. Ze eten ongewervelden, zoals emelten, slakken en wormen, maar ook insecten, menselijk afval, noten en eikels en vruchten als kers en pruim. Roeken hebben vaak een vast dagritme. In de ochtend pakken ze voedsel wat makkelijk voor het grijpen ligt. ’s Middags graven ze wat dieper voor eten. Dan zie je ze bijvoorbeeld in de weilanden foerageren. Hoe later het wordt, hoe meer moeite de roeken doen om aan voedsel te komen. Tijdens het foerageren in de weilanden zie je ze in groepen het terrein systematisch afwerken. Dit doen ze met hun kenmerkende loopje: plechtige, stijve passen met af en toe een hupje.

Naast bovengenoemde soorten voedsel, houden roeken ook van zaaigoed. En dat levert helaas problemen voor hen op. Dit gedrag wordt als ongewenst beschouwd en er kan een ontheffing tegen hun beschermde status worden aangevraagd, zodat er afschot mag plaatsvinden. Een doorn in het oog van natuur- en vogelliefhebbers.

Roeken zijn alleseters, van insecten en noten tot menselijk afval
Roeken zijn alleseters, van insecten en noten tot menselijk afval

Broeden en opvoeden

Zoals roeken in kolonies voedsel zoeken, zo broeden ze ook in kolonies. Deze kolonies kunnen erg variëren in grootte. Zo zijn er in Wenen zo’n 250.000 roekennesten in een grote kolonie. In Nederland vind je veel kolonies langs snelwegen en treinsporen. Bij de A50, ten noorden van Apeldoorn, is een grote broedkolonie. Een nest ziet er vaak wat slordig uit en zit in de toppen van hoge bomen.

Roeken zijn monogaam en vormen een paar voor het leven. Tijdens de baltsperiode zijn ze veel samen. Ze verzorgen elkaars veren, hebben snavelcontact en zonderen zich samen af van de rest van de kolonie. Ook brengen ze elkaar voedsel. Al vroeg in het jaar, rond maart, wordt begonnen met de nestbouw. Dit doen ze samen. Het paartje is trouw aan hun broedplek en komen hier in andere jaren terug om te broeden.

Samen het nest bouwen, foerageren, de jongen voeden. Roeken zijn monogame vogels
Samen het nest bouwen, foerageren, de jongen voeden. Roeken zijn monogame vogels

Samen maken ze het nest. Het nest wordt gebouwd van buigzame twijgen en de binnenkant wordt bekleed met andere materialen. Als het nest naar tevredenheid is, gaat de vrouw broeden. Ze legt tussen de drie en zeven eieren, meestal vier. De eieren zijn grijsgroen van kleur. Het vrouwtje broedt de eieren in 16-18 dagen uit. De eerste dagen worden het vrouwtje en de jongen door de man gevoerd, daarna gaat het vrouwtje ook mee op voedseljacht. De jongen zitten ongeveer een maand (30-36 dagen) in het nest. Rond de 42-45 dagen kunnen de jonge roeken echt goed vliegen en verlaten ze het nest definitief. De uitgevlogen jongen vormen samen met leeftijdsgenoten een jeugdgroep. Na een jaar begint de paarvorming en na twee jaar zijn ze geslachtsrijp.

Er wordt in kolonies gebroed en geleefd. Roeken zijn echte kolonievogels
Er wordt in kolonies gebroed en geleefd. Roeken zijn echte kolonievogels

Waar kom je de roek tegen?

Het leefgebied van de roek bevindt zich in cultuurlandschap. Dit is een landschap met weides en akkers, afgewisseld met bomen, bomenrijen, bosjes en heggen. Maar je hebt niet overal in het land evenveel kans om roeken te treffen. Je zult ze voornamelijk in het oosten van het land tegenkomen en minder in het westen. Grofweg kun je de lijn Harlingen-Arnhem-Gouda-Breda aanhouden: ten oosten hiervan komen roeken meer voor dan ten westen.

Roeken houden, net als veel andere kraaiachtigen, van vrijstaande, hoge groepen bomen. Daar bouwen ze hun nesten in, maar is ook hun schuil- en slaapplek. Je ziet ze veel langs snelwegen, treinsporen en langs kanalen. Roeken laten zich ook zien in menselijke omgeving, zoals dorpen en steden. In steden wennen roeken aan de mens en vliegen steeds later op.

Roeken zijn voornamelijk standvogels en blijven dus het hele jaar in Nederland. Tijdens de vogeltrek kunnen er roeken uit het noord-oosten van Europa deze kant opkomen. En ‘onze’ roeken kunnen ook overwinteren in het oosten van Engeland. De trek is in oktober-november en februari-maart.

Een roekenkolonie langs de snelweg (Saxifraga - Jan van der Straaten)
Een roekenkolonie langs de snelweg (Saxifraga – Jan van der Straaten)

De roek en de mens

Ook de roek heeft te lijden onder de mens. Er werd (en wordt) gebruik gemaakt van landbouwgif, die de roeken binnenkregen door het eten van voedsel uit akkers waar gif werd gebruikt. Het gebruik van gif in de bodem heeft invloed op de hele voedselpiramide die daar boven zit, van klein tot groot. Hierdoor kwam de roekenstand in 1970 tot een dieptepunt. Daarna herstelde de stand zich, maar vanaf 2000 zien we weer een daling in de aantallen. Dit heeft onder andere te maken met de ontheffing die aangevraagd mag worden om roeken af te schieten.

Wil je de roek helpen? Kies er dan voor om geen gif in de bodem te gebruiken, gooi geen (plastic) afval op straat en maak anderen hier ook bewust van.

De mens: een vriend of vijand voor de roek?
De mens: een vriend of vijand voor de roek?

Veelgestelde vragen

Wat is het verschil tussen zwarte kraai en roek?

Let op de snavel en de poten. Zwarte kraaien hebben een zwarte snavel, waar roeken een grijze snavel hebben. Ook de vorm verschilt. Daarnaast lijken roeken een broek aan te hebben, doordat hun verenkleed langer doorloopt. De zwarte kraai heeft dit niet.

Wat is het verschil tussen kauw en roek?

Als eerste valt gelijk de grootte op: de roek is behoorlijk groter dan de kauw. Verder hebben kauwtjes een verenpak wat grijs en een beetje zwart is, waar roeken geheel zwart zijn. Roeken hebben een grote, puntige snavel. Kauwtjes hebben lichte ogen. Je ziet ze wel veel samen foerageren in weilanden en dan zie je het verschil tussen beide erg goed.

Is een roek of kraai groter?

Roeken en zwarte kraaien zijn ongeveer even groot. Tijdens de vlucht kun je verschil in de vleugels zien. De vleugelhand van de roek is dieper ingesneden en ze maken meer glijmomenten tijdens de vlucht dan de zwarte kraai.

Hoe slim is een roek?

Net als andere kraaiachtigen is ook de roek erg intelligent. Ze gebruiken verschillende klanken om met elkaar te communiceren, kunnen problemen oplossen, nieuwe dingen leren en hebben sociale interactie onderling.

Lees gauw het volgende deel van onze serie: de raaf!

Waarom bouwen bevers dammen?

Beverdam

Vroeger kwam de bever algemeen voor in ons waterrijke land en was het een van de belangrijkste architecten van de natuurgebieden. Maar door intensieve bejaging verdween de bever uit Nederland. Sinds 1988 zijn er weer bevers in Nederland te vinden. Met hun drang om dammen te bouwen zorgen ze er weer voor dat natuurgebieden veranderen, maar het levert soms ook conflicten op. Waarom bouwen bevers deze dammen? En hoe doen ze dit? Is een beverdam gewenst of ongewenst? In deze blog geven we antwoord op deze vragen.

Bevers bouwen dammen om twee redenen. Allereerst omdat ze zo veilig zijn voor roofdieren. De ingang van de beverdam bevindt zich onder water, zodat er geen roofdieren in de kamers kunnen komen. Daarnaast gebruiken bevers dammen om in het najaar een voedselvoorraad aan te leggen voor de winter. De twijgen en takken blijven langer vers als ze in het water gehouden worden. Met het bouwen van dammen zorgt de bever voor een hogere biodiversiteit in het gebied.

De bever (Castor fiber)

Bever (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Bevers zien er wat lomp uit, maar ze zijn volledig aangepast op het leven in water(Saxifraga – Mark Zekhuis)

De bever is het grootste knaagdier van Europa en kan tot één meter lang worden (kop-romplengte). Bevers zien er op het land wat plomp uit, maar in het water zijn ze uiterst behendig. Ze hebben een dikke, bruine vacht, die waterafstotend is. Zo kunnen ze hun lichaam ook op temperatuur houden in koud water. De kleine ogen, oren en neusgaten zitten dicht bij elkaar, zodat ze tijdens het zwemmen maar een klein gedeelte van het hoofd boven water hoeven te houden. De dikke, platte, geschubde staart dient als een soort roer, waarmee ze zich makkelijk door het water kunnen bewegen. De zwemvliezen tussen de tenen dragen hier ook aan bij. Bevers worden in de natuur zo’n acht tot twaalf jaar oud.

De oren, ogen en neusgaten zitten dicht bij elkaar, zodat er maar een klein gedeelte van het hoofd boven water gehouden hoeft te worden (Saxifraga - Mark Zekhuis)
De oren, ogen en neusgaten zitten dicht bij elkaar, zodat er maar een klein gedeelte van het hoofd boven water gehouden hoeft te worden (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Voedsel en leefwijze

Bevers zijn echte vegetariërs. Ze eten planten, kruiden, bloemen, bladeren en knoppen van twijgen. Houtachtige delen van planten, struiken en bomen worden niet gegeten, maar gebruikt voor het bouwen van dammen. Bevers houden geen winterslaap. Ze leggen daarom een voedselvoorraad aan in hun burcht, om de winter goed door te komen. Bevers zijn monogaam en leven als een familie in een burcht. In Nederland zijn er zo’n 3500 exemplaren te vinden.


Lees ook: waarom kwaken kikkers?


Waarom bouwen bevers dammen?

Bevers bouwen dus dammen. Het bouwen van een dam kost veel tijd en ervaring is zeker een must. Als een dam niet op de juiste wijze wordt gebouwd en er geen rekening wordt gehouden met de stroming van de rivier, dan kan deze dam in één klap weg zijn wanneer er meer water door de rivier stroomt dan gebruikelijk. Waarom doen bevers dan al die moeite om een dergelijk bouwwerk te maken, waarbij er ook nog eens de kans is dat deze dam met één overstroming wordt verwoest? Het antwoord is simpel; overleven. Zonder deze dammen zouden bevers veel minder succesvol zijn en zouden ze wellicht niet eens meer bestaan.

De voordelen van een beverdam

De belangrijkste reden voor het bouwen van een dam is veiligheid. Zoals eerder benoemd zijn bevers op land vrij ongemakkelijk en een makkelijke prooi voor roofdieren die aan de oevers leven. Als een bever hier een schuilplaats zou bouwen zou deze dus veel te gevoelig zijn voor predatie. Bevers hebben hier op ingenieuze wijze een oplossing voor bedacht. Beverdammen bevinden zich namelijk boven het water, buiten het bereik van roofdieren als de wolf, lynxen en sommige roofvogels (die pakken soms juveniele dieren). De beverdam is alleen bereikbaar vanuit het water, waardoor bevers hier altijd een veilige plek hebben om uit te rusten.

Beverdam
Binnen in de beverdam bevinden zich kamers waar de bever buiten het bereik van roofdieren kan uitrusten.

Het bouwen van een dam heeft echter nog een voordeel. Zoals gezegd houden bevers geen winterslaap. Dit houdt wel in dat ze in het najaar een voedselvoorraad aan moeten leggen, omdat er in de wintermaanden bijna niets te vinden is. Doordat ze de voedsel voorraad in de beverdam opslaan, ligt deze deels onder water waardoor de twijgen en takken met bladeren aan langer vers blijven. Dit zorgt ervoor dat de bever niet in winterslaap hoeft en gedurende de winter voldoende te eten heeft.


Lees ook: hoe maakt een spin een spinnenweb?


Hoe bouwen bevers dammen?

Het bouwen van een beverdam is een serieuze klus en iets wat bevers op instinct kunnen. Ook bevers die geboren worden in gevangenschap zijn in staat een beverdam te bouwen. Echter lijkt het er wel op dat juveniele dieren in het wild de vaardigheden verder perfectioneren door het observeren van het gedrag van ouders en oudere broertjes of zusjes.

Als je denkt dat een beverdam een simpele hoop takken is, dan heb je het mis. Het is van belang dat de bever uiterst secuur te werk gaat. Zwakke punten in de dam zullen bij hoog water en een sterke stroming gauw blootgelegd worden, met de kans dat de hele dam wegspoelt. Om er voor te zorgen dat er geen water onder de dam door spoelt, wordt er een fundament gemaakt van stenen en modder. Vervolgens wordt er met enkele dikke stammen een stevige constructie gebouwd, die dient als basis voor de rest van de takken. Bevers knagen bomen om met een diameter tot ruim 60 centimeter. Deze stammen worden vervolgens in kleinere delen van circa één meter geknaagd. De twijgen en bladeren worden opgegeten en stammetjes worden gebruikt om de dam te bouwen.

Beverdammen zijn er in allerlei soorten en maten (Saxifraga - Mark Zekhuis)
Beverdammen zijn er in allerlei soorten en maten (Saxifraga – Mark Zekhuis)

De dam wordt verder aangevuld met stammen, takken en modder, om zo weinig mogelijk water door te laten. Zo vormt de dam een sterk geheel, wat minder vatbaar wordt voor sterkere stromingen. Met het bouwen van de dam krikken bevers het waterpeil op tot maximaal één meter diep. Ze kunnen al overleven in lagere waterstanden, maar waarschijnlijk hebben ze liever een hogere waterstand om in de herfst voldoende voedsel te kunnen stallen om de winter door te komen.

De rivier naar zijn hand zetten

De ingang van de burcht is alleen bereikbaar vanuit het water. Via de ingang komt de bever in zijn kamer, waar hij overdag kan rusten, buiten het bereik van roofdieren. Afhankelijk van de breedte van de rivier, de sterkte van de stroming en de samenstelling van de beverfamilie, kan een beverdam sterk in grootte variëren. Er zijn beverdammen bekend die nauwelijks een meter lang zijn, maar ook beverdammen met een lengte van tien meter zijn niet ongewoon.


Lees ook: waarom vliegen vogels in een v-vorm?


Wat zijn de gevolgen van beverdammen?

Bevers zijn met het bouwen van hun dammen ware landschapsarchitecten. Sommige mensen zijn blij met de komst van de bever, andere vrezen de bever juist. Hoe je het ook bekijkt, dat de aanwezigheid van de bever voor verandering zorgt is een feit.

Een ander feit is dat de bever, met het bouwen van zijn dammen, zorgt voor een verhoging van de biodiversiteit in een gebied. Dit is dan ook precies de reden waarom natuurbeheerders vaak blij zijn met de aanwezigheid van de bever in een gebied. Met het bouwen van dammen zorgt de bever ervoor dat er permanente en tijdelijke poelen ontstaan. Deze zijn vaak een bron van biodiversiteit. Oevers begroeien met (zeldzame) planten die goed gedijen aan deze oevers. Deze trekken op hun beurt weer vliegende insecten. In het stilstaand water beginnen vissen te paaien en leggen juffers en libellen hun eieren. De (vliegende) insecten zijn weer een belangrijke voedselbron voor andere dieren zoals vogels. Door de het bouwen van dammen ontstaat er dus een heel nieuw ecosysteem in het gebied.

De mensen achter Mossy Earth gingen zelfs zo ver, dat ze in een gebied neppe beverdammen maken om het gebied weer te herstellen en de biodiversiteit er terug te brengen. Dit is allemaal te zien in de deze video.

Bever
Bevers zorgen met het bouwen van dammen voor een hogere biodiversiteit in een gebied

De bever en de landbouw

Er zijn echter ook mensen die minder blij zijn met de aanwezigheid van de bever. Agrariërs waarvan de percelen grenzen aan de natuurgebieden waar de bever zijn dammen bouwt, kunnen er overlast van ervaren. Bevers zorgen nou eenmaal voor een verandering van de waterstand, wat resulteert in het feit dat het watermanagement op de landbouwgronden lastiger wordt. Ook omwonende rondom een natuurgebied zouden overlast kunnen ervaren, al lijkt het probleem hier minder voor te komen. Daarnaast kan de bever nog een probleem vormen op waterkeringen waarin hij oeverholen kan graven. Het is daarom belangrijk om een goed beleid te voeren en mensen te compenseren die overlast ervaren. Informatie en kennisdeling is daarnaast cruciaal om als mens en bever in de toekomst op een duurzame manier naast elkaar te leven.

Wat is het verschil tussen een amfibie en een reptiel?

Vuursalamander

De termen amfibie en reptiel worden vaak onterecht door elkaar gebruikt. Salamanders worden regelmatig reptielen genoemd en hagedissen amfibieën. Het zijn echter twee verschillende diergroepen, die veel op elkaar lijken, maar zeker ook op veel facetten van elkaar verschillen. In deze blog lees je het verschil tussen een amfibie en reptiel, maar kijken we ook naar de overeenkomsten tussen de twee diergroepen. Zo weet je altijd wanneer een dier een amfibie is en wanneer het een reptiel is.

Taxonomie amfibieën en reptielen

De klassen reptielen en amfibieën behoren beide tot de infrastam viervoeters. De infrastam wordt verder aangevuld met de klassen vogels en zoogdieren. De naam viervoeters roept enigzins verwarring op, omdat niet alle geslachten behorend tot deze stam meer in het bezit zijn van vier voeten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan slangen en vogels. De voorouders hadden deze echter wel. Amfibieën en reptielen worden dus gezien als aparte klassen, door diverse verschillen.

Ringslang
Bij slangen zijn de poten die de voorouders hadden nog als rudimentaire organen terug te vinden

Lees ook: wat is het verschil tussen kikkers en padden?


Verschil amfibieën en reptiel

Als je onderstaande foto’s bekijkt en de twee dieren met elkaar vergelijkt, dan lijken ze veel op elkaar. Zowel de alpenwatersalamander als de levendbarende hagedis hebben beide een langgerekt lichaam, een lange staart en de vier poten bevinden zich aan de zijkant van het lichaam. Tel daarbij op dat het schuwe dieren zijn, die op het moment dat je ze tegenkomt in de natuur snel wegschieten, dan is het niet gek dat de termen amfibie en reptiel door elkaar worden gebruikt. Maar er zijn echter ook verschillen te zien. Zowel fysieke verschillen als verschillen in leefwijze en gedrag. Door op deze verschillen te letten wordt het makkelijker om te bepalen of je een amfibie of reptiel hebt gezien.

Fysieke verschillen

Er zijn een aantal, uiterlijke en innerlijke, verschillen op te merken tussen amfibieën en reptielen. Dit begint bij de ademhaling. Reptielen hebben net als zoogdieren longen waarmee ze ademhalen. Amfibieën hebben ook longen om mee adem te halen, maar kunnen ook nog op een andere manier ademhalen. Ze kunnen namelijk ook via de huid ademhalen. In de huid van de amfibie zitten dunne bloedvaatjes waarmee ze door diffusie zuurstof op kunnen nemen in water.

Dat brengt ons meteen bij het tweede verschil, de huid. Reptielen en amfibieën hebben een totaal verschillende huid. Reptielen hebben een harde geschubde huid die veel droger is dan die van amfibieën. Amfibieën hebben een erg vochtige huid met poriën. Deze wordt dus gebruikt voor de ademhaling. Naast zuurstof kunnen amfibieën ook water en andere vloeistoffen via de huid opnemen. Pak amfibieën dan ook nooit op als het niet nodig is. Hierbij bestaat de kans dat er schadelijke stoffen (bijvoorbeeld vuil- en zeepresten) de doorlaatbare huid binnendringen wat schadelijk kan zijn voor het dier.

Eieren en jonge dieren

Ook aan de eieren is een duidelijk verschil te zien. Reptielen leggen eieren met een harde schaal. De eieren van amfibieën zijn altijd zacht en fragiel en liggen altijd in het water. Wanneer de dieren geboren worden is nog een ander opmerkelijk verschil waar te nemen tussen reptielen en amfibieën. De juveniele dieren van reptielen lijken ontzettend op de volwassen dieren (ze zijn alleen wat kleiner). Bij amfibieën worden de juveniele dieren als larve geboren en ondergaan ze een metamorfose of gedaanteverwisseling wanneer ze volwassen worden.

Verschillen in leefwijze

Naast fysieke verschillen zijn er ook duidelijk verschillen op te merken in de leefwijze van de twee diergroepen. Dit start met waar de dieren te vinden zijn. Reptielen zijn vaak bewoners van de drogere omstandigheden. Amfibieën vinden we vaak in, of in de buurt van water. Een deel van het leven zijn ze afhankelijk van water. Dit verschilt per soort. Sommige amfibieën zijn bijna jaarrond in het water te vinden. Andere soorten zijn soms maar een zeer korte periode (enkele weken) in het water te vinden. Desalniettemin zijn alle amfibieën afhankelijk van water en zouden ze uitdrogen in een te droge leefomgeving.

Paring en eileg

De voornaamste reden dat amfibieën aan water gebonden zijn, is vanwege de eileg. Alle amfibieën leggen namelijk hun eieren in het water, of de eieren komen uit in het lichaam waarna de larven in het water ter wereld worden gebracht (wat bij salamanders vaak het geval is). Reptielen leggen de eieren op het land. Deze worden ingegraven, waardoor ze in een relatief constante temperatuur komen te liggen en de ouders er niet meer naar om hoeven te kijken.

Ook in het paringsgedrag van beide diergroepen zijn verschillen te benoemen. Bij reptielen vindt er altijd contact plaats tijdens de paring. Dat is bij amfibieën (soms) anders. Bij salamanders wordt door het mannetje een pakket zaadcellen afgezet, dat door de vrouwtjes via de cloaca wordt opgenomen. Er vindt dan een inwendige bevruchting plaats, waarbij er geen contact is. Bij kikkers en padden gaat het er anders aan toe. Het mannetje klimt op de rug van het vrouwtje en pakt deze stevig beet (dit noemen we de amplexus). Dit duurt vaak enkele dagen, waarna het vrouwtje de eieren afzet in het water en het mannetje deze bevrucht met zijn zaad. Hier is dan sprake van een uitwendige bevruchting, waarbij er in eerste instantie wel contact is.

Paring padden
Bij kikkers en padden klimt het vaak veel kleinere mannetje bovenop het vrouwtje en blijft daar dan soms dagen zitten. Deze paargreep wordt de amplexus genoemd. Na verloop van tijd zet het vrouwtje haar eieren af in het water en bevrucht het mannetje de eieren met zijn zaad.

Tot slot

Als je beter kijkt, zijn er dus voldoende verschillen te vinden tussen amfibieën en reptielen. Het is echter te begrijpen dat deze twee dierklassen door elkaar worden gehaald. Ze zijn immers beide koudbloedig, het zijn schuwe dieren en bij veel mensen niet bekend. Voor natuurbeheerders zijn het echter enorm belangrijke soorten die vaak iets zeggen over de toestand van het betreffende gebied. Van beide soorten gaan de aantallen flink achteruit en de aanwezigheid van veel verschillende soorten amfibieën en reptielen in een gebied zijn een belangrijke indicator voor goed beheer, wat vaak ook andere flora en faunasoorten ten goede komt. Meer informatie over deze twee soorten vind je bij RAVON.


Lees ook: zelf een poel aanleggen


Vogelgeluiden leren herkennen

Huismussen

In het voorjaar hoor je in je tuin een symfonie van geluiden. Allerlei bekende tuinvogels laten hun beste zang horen, om een partner te vinden voor het aanstaande broedseizoen. Voor een leek is er geen onderscheid tussen al deze vogelgeluiden, maar wie zich er in verdiept zal steeds meer vogelgeluiden van elkaar kunnen onderscheiden. In deze blog bespreken we de zang (en laten we deze horen) van negen van de meest voorkomende tuinvogels.

Het geluid van vogels

Vogels kunnen verschillende soorten geluid maken, met verschillende doeleinden. Naast de bekende zang van zangvogels, hebben de meeste vogels verschillende soorten roepgeluiden om met elkaar te communiceren. Daarnaast zijn er nog vogels die geen zang kennen, maar andere geluiden maken, zoals ooievaars die klepperen en spechten die tegen een boom aan roffelen.

De zangvogels gebruiken geen stembanden om hun prachtige zang te produceren, maar hebben hiervoor een speciaal orgaan; de syrinx. Deze zit in de buurt van de luchtpijp en is dus niet aanwezig bij alle vogels. Hoe gespierder de syrinx, hoe uitgebreider het zangpakket van de vogel.

Hulpmiddelen bij het herkennen van vogelgeluiden

Voor de beginnende vogelaar is het bijna onmogelijk om alle geluiden van elkaar te kunnen onderscheiden. Gelukkig zijn er een paar hulpmiddelen en ezelsbruggetjes die je op weg kunnen helpen. Allereerst is het vooral belangrijk om te oefenen. Hoe vaker je er mee bezig bent, hoe sneller je de eerste vogelgeluiden kunt herkennen. Daarnaast kun je de app Merlin Bird ID op je telefoon installeren. Deze app kan een groot scala aan vogelgeluiden herkennen en is handig als je buiten in de tuin of in het veld bent.

Zingende vogel

Tot slot kunnen we nog het boek ‘Wat zingt daar?’ aanraden. Dit is een praktisch boek met veel achtergrondinformatie over vogels. Tevens is het boek zo opgebouwd dat je per maand kunt zien wat je in de natuur zoal kunt horen en kun je dus ook heel specifiek op zoek. Dit boek is daardoor een boek dat niet mag ontbreken in de boekenkast van een vogelaar. Via deze link (bol.com) is het boek te bestellen.

Koolmees (Parus major)

De koolmees, een van de meest voorkomende tuinvogels in ons land, heeft een zeer gevarieerde en uitbundige zang. De tweetonige zang van de grootste mees van ons land kan vergeleken worden met het geluid van een fietspomp. Het geluid bestaat maar uit twee tonen, maar hierin kent de koolmees veel variatie. De zang van de koolmees is, naast in de tuin, op veel andere plekken te horen zoals in parken en bossen. Maak zelf een nestkast voor de koolmees, zodat de veelzijdige zang van de koolmees voortaan ook in jouw tuin is te beluisteren.

De zang van de koolmees

Pimpelmees (Cyanistes caeruleus)

pimpelmees

Het kleinere neefje van de koolmees is al een net zo graag geziene gast in de Nederlandse tuinen, de pimpelmees. Net zoals de koolmees is de pimpelmees van origine een bosvogel en kun je hem daar dus ook horen.

De zang van de pimpelmees kan omschreven worden als een fijne, heldere zang. Hij start met twee hogere tonen, gevolgd door een aantal lagere tonen. Die serie lagere tonen kan vergeleken worden met een belletje. Deze strofe herhalen ze regelmatig, waarna ze daarna nog verrassend kunnen gaan variëren in zang.

De zang van de pimpelmees

Lees ook: 10 tips voor meer vogels in je tuin

Roodborst (Erithacus rubecula)

Het roodborstje is met zijn rode, opvallende borst (bij mannetjes) een onmiskenbare tuinnvogel. Maar naast het in het oog springende uiterlijk kun je de roodborst ook goed herkennen aan zijn zang. Ze hebben namelijk een opvallende, melodieuze zang die vaak omschreven wordt als een kabbelend beekje of waterval. De strofes worden afgewisseld met kenmerkende pauzes van ongeveer drie seconden.

Als een van de weinige vogels is de zang van het roodborstje ook in de winter te horen. Ze verdedigen dan nog fel hun territorium en dulden dan geen enkele soortgenoot (ook de vrouwtjes niet). Uit onderzoek blijkt dat roodborstjes hun zang afstemmen op hun omgevingsgeluiden. Op plekken met veel verkeerslawaai zingen roodborsten vroeger in de ochtend, zodat ze goed hoorbaar zijn voor concurrenten en potentiële partners.

Roodborst

De zang van het roodborstje

Vink (Fringilla coelebs)

Vink

Een andere graag geziene gast in veel tuinen is de vink. Ze komen in het hele land voor en de mannetjes vinken laten hun zang al vroeg in het jaar horen. Vaak zijn de eerste vinken al in februari te horen, wanneer ze terugkeren van het overwinteringsgebied (de standvogels zijn ook vanaf half februari te horen).

De vink heeft een herkenbare zang, die door het hele land te horen is, maar per regio kan verschillen. In grote lijnen is de zang van de vink te omschrijven als een lange, snelle zang met op het einde enkele korte, hoge tonen, die ook wel de vinkenslag genoemd wordt.

De zang van de vink

Lees ook: vinken in Nederland – Deel I

Houtduif (Columba palumbus)

Dan door naar de meest voorkomende duif in Nederland, de houtduif. Deze grote duif is grijs van kleur en goed te herkennen aan de witte vleugelstreep en witte halsvlek, die overigens alleen bij volwassen dieren aanwezig is.

Ook het geluid is goed te onderscheiden van de ander duivensoorten, deze bestaat namelijk uit vijf tonen. Een handig ezelsbruggetje is dat je de vijf tonen kunt vervangen door: m’n opóe is dóód. Het geluid is daarnaast laag en schor. Naast de zang zijn de vleugels goed te horen van de duif. Bij opstijgen slaan deze boven én onder het lichaam tegen elkaar aan.

Houtduif (De natuur van hier - Mickeal Kurvers)

Foto: De natuur van hier – Mickeal Kurvers

De zang van de houtduif

Turkse tortel (Streptopelia decaocto)

Turkse tortel (De natuur van hier - Mickeal Kurvers)

De andere duivensoort die zich regelmatig in tuinen laat zien (en horen) is de Turkse torel. Deze parmantige duiven zijn meer roze-beige van kleur, hebben een donkere halsband en donkerrode irissen. Naast dat de Turkse tortel qua uiterlijk goed te onderscheiden is van de houtduif, is deze aan de zang ook gemakkelijk te herkennen.

In plaats van vijf tonen bestaat de zang van de Turkse tortel meestal uit drie tonen. Deze start met een korte toon, gevolgd door een lange toon en eindigend met wederom een korte toon. In deze drie tonen is m’n opoe te horen, een beetje korter dan bij de houtduif dus. De zang van de Turkse tortel is vrijwel het hele jaar te horen.

Foto: De natuur van hier – Mickeal Kurvers

De zang van de Turkse tortel (Xeno-canto – Frank Roos)

Merel (Turdus merula)

De merel is wellicht een van de mooiste vogels om in je tuin te treffen. De mannetjes hebben een prachtige zang en de vogels zijn zeer actief, waardoor er dus altijd wat te beleven is.

Ondanks het usutuvirus (waar de merel veel last van heeft) is het nog steeds de talrijkste broedvogel in ons land.

Merels zijn luidruchtige vogels. Naast de prachtige zang van de mannetjes hebben ze ook een luide, hevige alarmroep. De uitbundige zang laat het mannetje vaak horen vanaf een hoge plek, vaak vroeg in de ochtend of op het einde van de dag. De zang kan omschreven worden als een lange, rollende zang, met veel variatie.

In hun zang verwerken merels ook imitaties van andere vogels en omgevingsgeluiden. Als je dus goed gaat luisteren naar de merel zul je horen dat iedere merel net wat anders klinkt.

Merel

Lees ook: tuinvogel uitgelicht: de merel

Winterkoning (Troglodytes troglodytes)

Een ander opvallend vogeltje die zich in veel tuinen laat zien is de winterkoning. Het is een van de kleinste vogels van ons land, maar heeft desondanks een zeer luide zang. De winterkoning is goed te herkennen aan het formaat, de bruine kleur en het omhoog staande staartje.

Zoals gezegd hebben ze een zeer luide, harde zang (zeker in vergelijking met het formaat). Ze beginnen al vroeg in het jaar te zingen. De zang wordt soms omschreven als een haperend wekkertje. De zang bestaat uit verschillende strofes met rollers en trillers erin verwerkt en meestal eindigend met een harde noot.

Winterkoning

De zang van de winterkoning (Xeno-canto – Uku Paal)

Huismus (Passer domesticus)

We sluiten af met de vogel die het meeste gezien wordt in de Nederlandse tuinen (volgens de nationale tuinvogeltelling): de huismus. Ondanks dat de huismus het meest gezien wordt, lopen de aantallen toch sterk terug.

Mannetjes en vrouwtjes verschillen qua uiterlijk sterk van elkaar. In geschikte tuinen vormen huismussen vaak grote families en zijn dan ook veelvuldig te horen. De zang beperkt zich tot een kenmerkend getjilp. In het tjilpen zijn veel variaties te ontdekken. Als je je eenmaal bewust bent van het getjilp van de huismus, hoor je hem overal.

Huismus

De zang van de huimus (Xeno-canto – Pascal Christe)

In deze blog hebben we de zang van enkele van de meest algemene tuinvogels besproken. Deze vogels zijn een uitstekend beginpunt om te starten met het herkennen van vogelgeluiden. Voor de meeste is er een handig ezelsbruggetje en veel zijn vanuit je eigen tuin te horen. Wanneer je deze eigen hebt gemaakt kun je er op uit en proberen ook de geluiden van andere vogels te herkennen. Welke vogels hoor jij allemaal in je tuin?

Witte vlinders herkennen

Groot koolwitje

Er zijn vlinders in allerlei soorten, maten en kleuren. Opvallende vlinders zijn vaak niet moeilijk te herkennen, maar vlinders die er grotendeels hetzelfde uitzien, zijn moeilijker om uit elkaar te houden. Zo ook witte vlinders. Hoe leer je witte vlinders herkennen? In deze blog geven we je daar tips voor: waar kun je op letten en wat onderscheidt de ene vlinder van de andere? Aan het eind van deze blog geven we nog tips hoe je vlinders zelf kunt helpen.

Inhoudsopgave

Een koolwitje, maar is het de grote of de kleine?
Een koolwitje, maar is het de grote of de kleine?

Witte vlinders behoren tot de familie witjes: Pieridae. Als je op de Latijnse namen van de vlinders let, zul je al gauw opmerken welke tot hetzelfde geslacht behoren en welke niet. Waardplanten zijn voornamelijk koolsoorten en kruisbloemigen.

Groot koolwitje (Pieris brassicae)

De voorste vleugelpunten zijn zwart. Dit loopt tot bijna onderaan de voorste vleugelpunt door naar beneden, in de vorm van een maansikkel. Vrouwtjes hebben twee zwarte stippen op de voorste vleugels, mannetjes hebben dit niet. De stippen kunnen per generatie verschillen.

Het groot koolwitje is meestal tussen de 28 en 32 mm groot. Het groot koolwitje kun je in het hele land tussen maart en oktober tegenkomen.De rupsen zijn groen met een zwart gespikkelde rug.

Pieris brassicae 7, Groot koolwitje, Vlinderstichting-Henk Bosma
De donkere vleugelpunten en zwarte stippen zijn hier duidelijk te zien bij dit vrouwtje (Vlinderstichting/Saxifraga – Henk Bosma)

Klein koolwitje (Pieris rapae)

Het klein koolwitje heeft minder zwarte vleugelpunten dan het groot koolwitje. En natuurlijk zijn ze kleiner (21-27 mm). De vleugelpunten zijn zwart, maar dat loopt niet zo ver door als bij het groot koolwitje. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben zwarte vlekken op hun voorvleugel, maar bij de vrouwtjes zijn deze meer aanwezig.

Het klein koolwitje is ook een algemene vlinder en kun je overal in ons land zien fladderen tussen maart en oktober. De rupsen zijn groen en heel licht gespikkeld. Ook valt de smalle, gele streep op.

Pieris rapae 26, Klein koolwitje, Saxifraga-Rudmer Zwerver
Vergeleken met de foto hierboven zie je bij het klein koolwitje duidelijk verschil in de vleugelpunten (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

Klein geaderd witje (Pieris napi)

Deze witte vlinder (20-24 mm) lijkt in de zomer erg op het klein koolwitje. In de lente vallen de aders meer op. De aders op de onderste vleugels zijn grijsgroen bestoven. De mannetjes hebben één vlek op de voorste vleugels, vrouwtjes hebben er twee. De vleugelpunten zijn ook bij deze vlinders zwart en zijn druppelvormig.

Dit witje komt in het gehele land voor en zie je tussen april en oktober. De rups is blauwgroen met kleine gele vlekjes over de zijkant, waar de ademhalingsgaatjes in zitten.

Klein geaderd witje (Vlinderstichting/Saxifraga - Kars Veling)
De bestoven aders zijn hier goed te zien (Vlinderstichting/Saxifraga – Kars Veling)

Lees ook: hoe maakt een bij honing?


Citroenvlinder (Gonepteryx rhamni)

Deze vlinder zul je vooral kennen door de heldere, gele kleur, maar de vrouwtjes zijn een stuk minder geel. Soms zelfs tegen het wit aan. Dan is het vrij makkelijk om de vlinder voor een witje aan te zien. Net als de witjes kun je deze vlinder ook overal in Nederland zien (februari-oktober).

De citroenvlinder is tussen de 27 en 30 mm groot. Aan zowel de voor- als de achtervleugel is een duidelijk puntje te zien. Mannetjes en vrouwtjes hebben een oranje vlekken op de vleugels. De rups is groen met hele fijne zwarte spikkeltjes.

Citroenvlinders hebben duidelijke puntjes aan de vleugels (Vlinderstichting/Saxifraga – Chris van Swaay)

Oranjetipje (Anthocharis cardamines)

Hoewel deze vlinder ook voornamelijk wit is, valt de grote oranje vlek op de voorste vleugel goed op. Maar let op: vrouwtjes hebben deze oranje vlek niet. Daardoor kun je deze vlinder snel onderscheiden van andere witte vlinders.

Oranjetipjes zie je vooral in het voorjaar. In het oosten zitten ze veel, maar verder kun je ze overal door het land tegenkomen. Ze zijn ongeveer 20 mm groot en je ziet ze van maart tot en met juni. De rups is is grijsgroen en fijn zwart gespikkeld en heeft een witte streep over de lengte van het lichaam.

Anthocharis cardamines 71, Oranjetipje, Saxifraga-Rudmer Zwerver
Hier is het verschil tussen man en vrouw oranjetipje goed te zien (Saxifraga – Rudmer Zwerver)

Scheefbloemwitje (Pieris mannii)

Deze witte vlinder lijkt heel erg op beide koolwitjes en is dus vrij lastig te herkennen. Het klein koolwitje heeft een vrij rechte zwarte vleugelpunt, het groot koolwitje juist een grote zwarte vlek die uitloopt en het scheefbloemwitje zit daar tussenin. Daarnaast is de vlek op de vleugel hol van binnen.

Dit vlindertje is 19-25 mm groot en een nieuwkomer in Nederland. Je ziet hem vanuit het zuiden steeds noordelijker trekken. Van maart tot en met oktober is deze vlinder actief. De rups is lichtgroen met twee gele strepen op het lichaam, die over de lengte lopen.

Pieris mannii 3, Scheefbloemwitje, Saxifraga-Willem van Kruijsbergen
Het scheefbloemwitje lijkt erg op de andere witjes (Saxifraga – Willem van Kruijsbergen)

Lees ook: hoe maakt een spin een spinnenweb?


Afsluiting

Wie natuurontwikkeling volgt, weet dat het de laatste jaren niet goed gaat met veel vlinders. Net als veel andere diersoorten hebben ook zij last van onder andere stikstofneerslag, droogte en ander extreem weer. We hebben elkaar nodig om hier iets aan te kunnen veranderen. Daarom hebben we hier enkele tips op een rijtje gezet waar je gelijk mee uit de voeten kunt.

  • Hang een vlinderhotel op. Het beste kun je een vlinderhotel op een beschutte plek hangen, zodat er geen regen en wind naar binnen kan komen. De hoogte maakt niet uit. Wij hebben bijvoorbeeld dit vlinderhotel gekocht.
  • Vlinders zijn gek op zoetigheid. Leg ergens wat (rottend) fruit neer en je zult binnen de kortste keren de eerste vlinders zien verschijnen. Wist je dat soorten vlinders van verschillende fruitsoorten houden? Probeer dus gerust verschillend (biologisch) fruit uit.
  • Vooral met warme dagen en zeker met langere, droge periodes is het belangrijk dat vlinders ergens kunnen drinken. Je kunt zorgen voor schaaltjes met water, vochtige planten en bodem en je kunt eventueel ook suikerwater maken.
  • Deel je vlinders op waarneming.nl! Via de app ObsIdentify is het vrij eenvoudig om de soort te laten herkennen. Vanuit daar kun je hem uploaden op waarneming.nl. Ook handig met die zoveel op elkaar lijkende witte vlinders. Benieuwd welke vlinders er in onze natuurtuin rondfladderen? We houden een soortenlijst bij.
  • De vlinderstruik. Een geliefde struik in menig tuin. Wij raden af om nog vlinderstruiken aan te planten. Ze woekeren en komen hier niet van nature voor, daarmee zijn ze een bedreiging voor onze inheemse soorten. Een (invasieve) exoot dus. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Sprinklr dat er op onder andere de vlinderstruik (en helaas andere tuinplanten) nog vaak allerlei soorten gif zit. Je kunt beter kiezen voor (liefst biologisch gekweekte) inheemse soorten, zoals wollige sneeuwbal (affiliate).

Vinken in Nederland – Deel III

Sijs (Saxifraga - Bart Vastenhouw)

In deel I van de driedelige vinkenserie hebben we de vink, keep, distelvink en kneu besproken en in deel II kwamen de groenling, appelvink, goudvink, kruisbek en grote kruisbek aan bod. In dit derde deel worden de laatste vier vinken besproken die in Nederland broeden: de Europese kanarie, roodmus, sijs en kleine barmsijs.

Bron omslagfoto: Saxifraga – Bart Vastenhouw

Europese kanarie – Serinus serinus

Het laatste deel van deze serie trappen we af met de Europese kanarie. De Europese kanarie is een kleine vinkachtige die een lichaamslengte van elf tot twaalf centimeter bereikt en een spanwijdte van achttien tot twintig centimeter. Het zijn opvallende, kleurrijke vogels. Mannetjes hebben een citroengele kop, wenkbrauwstreep, hals en borst. Ze hebben, net als de vrouwtjes, verder een gestreept verenkleed. Vrouwtjes zijn daarnaast meer geelwit gekleurd. Beide geslachten hebben een korte, grijze snavel. Juvenielen zijn lastig te onderscheiden van andere vinkachtigen.

Europese-kanarie-Saxifraga-Peter-Meininger
De Europese kanarie is een kleurrijke verschijning (Saxifraga-Peter Meininger)

De Europese kanarie is net zoals de meeste andere vinken een echte zadeneter. Voornamelijk graszaden en bloemzaden worden gegeten. Doordat er steeds minder onkruidvegetatie te vinden is, gaan de aantallen achteruit. Een klein gedeelte van het menu van de kanarie bestaat uit insecten(larven).

Leefgebied en verspreiding

Kanaries leven in Nederland vaak op, of in de buurt van begraafplaatsen. Daarnaast komen ze ook voor in bosranden, boomgaarden en parken. Naast dat het een uitbundige verschijning is, is de kanarie ook een uitbundige zanger. De mannetjes zoeken in het voorjaar vaak een hoog punt op, om hun melodieuze zang zover mogelijk te laten reiken.

Van oorsprong komen ze voor in Zuid-Europa, maar de afgelopen eeuwen heeft de Europese kanarie zich steeds noordelijker verspreid. Nederland is het meest noordelijk gelegen deel van het leefgebied. In ons land zijn er jaarlijks enkele broedparen. Sommige individuen zijn standvogels, maar de meeste kanaries trekken in het najaar naar Zuid-Europa, om in het voorjaar weer terug te keren om te broeden (Bron verspreidingskaart: Waarneming.nl/Observation.org).

Verspreidingskaart Europese Kanarie

Roodmus – Carpodacus erythrinus

De roodmus is een middelgrote vinkachtige die een lichaamslengte bereikt van dertien tot vijftien centimeter en een spanwijdte van 22 tot 26 centimeter. De naam roodmus heeft eigenlijk alleen maar betrekking op de mannetjes. Bij de roodmus is namelijk sprake van geslachtsdimorfisme. Dit wil zeggen dat de mannetjes en vrouwtjes van de roodmus totaal niet op elkaar lijken.

Roodmus (Saxifraga - Peter Meininger)
De mannetjes van roodmussen zijn onmiskenbaar (Saxifraga – Peter Meininger)

Mannetjes hebben de opvallende rode kleur. De kop, borst en buik zijn diep rood gekleurd. De rode kleur op de buik gaat geleidelijk over in een lichtere kleur. Boven het oog heeft het mannetje een witte streep. Vrouwtjes vertonen verschillende tinten bruin en hebben een lichte wenkbrauwstreep. Doordat vrouwtjes onopvallend gekleurd zijn, zijn ze makkelijk te verwarren met andere vinksoorten.

Voedsel en leefwijze

Het hoofdvoedsel van roodmussen bestaat uit zaden, maar ook knoppen van planten, bessen en insecten worden gegeten. Ze zoeken hun eten vaak op de grond, soms in groepen met andere vinkachtigen.

In Nederland komt de roodmus vooral voor in de duinen. Daarnaast zijn ze soms ook te vinden in moerasgebieden met veel struiken, die gebruikt worden als schuilplek en broedplaats. De roodmus is in Nederland een schaarse broedvogel. Pas in 1987 werd het eerste broedpaartje ontdekt, op Schiermonnikoog. Sinds die tijd nam het aantal broedparen snel toe, maar is dit inmiddels ook weer teruggezakt. Nu wordt het aantal broedpaartjes geschat op zo’n tien tot twintig paartjes. De ‘Nederlandse’ roodmussen trekken in het najaar richting Zuidoost-Azië (bron verspreidingskaart: 
Waarneming.nl/Observation.org).

Verspreidingskaart roodmus (Waarneming.nl / Observation.org)

Lees ook: vogelgeluiden leren herkennen


Sijs – Spinus spinus

Een andere opvallende vinkachtige is de sijs. Sijzen zijn kleine vinken die een lichaamslengte van elf tot twaalf centimeter en een spanwijdte van 20 tot 23 centimeter bereiken. De mannetjes zijn opvallend geel en groen gekleurd, met een zwarte kruin, kin en vleugelstreep. De vrouwtjes zijn onopvallender grijsgroen gekleurd, maar hebben wel, net zoals de mannetjes, een opvallende gele vleugelstreep. Deze gele vleugelstreep maakt sijzen in vlucht ook goed te herkennen. Daarnaast valt bij beide geslachten de korte gevorkte staart op.

Sijs
Sijzen zijn kleine vinkachtigen, waarvan de mannetjes fel gekleurd zijn

Voedsel en verspreiding

Sijzen komen voor in naaldbossen, liefst met de aanwezigheid van meerdere naaldboomsoorten (spar, den, lariks). Daarnaast zien we ze ook in polders in elzensingels en op boerderijen waar ze coniferen gebruiken om te broeden. Ze ontbreken echter in uitgestrekte landschappen. Soms worden sijzen waargenomen in groepen, samen met andere vinksoorten op zoek naar voedsel.

Het zijn hoofdzakelijk zadeneters. Zaden van elzen, berken en lariksen zijn favoriet. Met hun relatief lange, spitse snavel komen ze gemakkelijk bij de zaden in de zaadhulzen. In de zomer wordt het menu aangevuld met insecten. In de winter maak je ook kans om sijzen in de tuin te krijgen bij de voedertafel. Hier komen ze af op vetbollen, noten en zaden.

In Nederland zien we de sijs vooral als wintergast, maar sinds de 20e eeuw broeden er ook sijzen in Nederland. De broedende paartjes beginnen al vroeg met broeden, soms al in februari. Afhankelijk van het voedselaanbod worden er één of twee legsels in een jaar geproduceerd. Het aantal broedgevallen schommelt flink per jaar. (Bron verspreidingskaart: Waarneming.nl/Observation.org).

Verspreidingskaart sijs Nederland

Kleine barmsijs – Acanthis cabaret

De laatste broedende vinkensoort in Nederland is de kleine barmsijs. De kleine barmsijs bereikt een lichaamslengte van elf tot twaalf centimeter en een spanwijdte van 20 tot 22 centimeter. Het is daarmee een van de kleinere vinken in ons land. Mannetjes en vrouwtjes van de kleine barmsijs lijken veel op elkaar. Ze hebben beide een bruin gestreept verenkleed. Ze hebben daarnaast een rood voorhoofd en een kleine, zwarte bef. In de broedperiode hebben mannetjes een roze tot rode borst.

Kleine barmsijs (Saxifraga - Mark Zekhuis)
De mannetjes en vrouwtjes van de kleine barmsijs lijken veel op elkaar (Saxifraga – Mark Zekhuis)

Voedsel en verspreiding

Kleine barmsijzen komen veel voor in gemengde bossen en naaldbossen. Ze komen daarnaast ook voor op heidevelden waar enkele bomen te vinden zijn. In Nederland zien we de kleine barmsijs voornamelijk veel in het duingebied.

Het hoofdmenu van de kleine barmsijs bestaat uit zaden. Met name zaden van berken en elzen zijn favoriet. Verder worden er ook zaden van andere bomen gegeten, maar ook zaad van grassen en kruidachtige planten eten ze graag. In de zomer wordt het zadendieet aangevuld met insecten.

In Nederland zien we de kleine barmsijs vaak als doortrekker en als wintergast. Hij komt echter ook voor als schaarse broedvogel. Het eerste broedgeval dateert echter pas van 1942 (Bron verspreidingskaart: Waarneming.nl/Observation.org).

Verspreidingskaart kleine barmsijs

Lees ook: 10 tips voor meer vogels in je tuin


In de winter zijn kleine barmsijzen vaak te vinden in groepen, druk op zoek naar voedsel. Dit zijn vaak gemengde groepen waarin ook grote barmsijzen (Acanthis flammea) voorkomen. Het grotere broertje van de kleine barmsijs kent een soortgelijke levenswijze, echter broedt deze niet in Nederland. De jaarlijkse aantallen fluctueren veel en lijken afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar berkenzaad. Tot slot willen we nog een dwaalgast benoemen: de witstuitbarmsijs (Acanthis hornemanni). De witstuitbarmsijs wordt maar zeer zelden gezien in Nederland en komt meer algemeen voor in Scandinavië, Rusland en Groenland.

Grote barmsijs
De grote barmsijs broedt niet in Nederland, maar overwintert hier wel

Vinken in Nederland deel I en II

Vinken in Nederland deel I: vink, keep, putter, kneu

Vinken in Nederland deel II: groenling, appelvink, goudvink, kruisbek, grote kruisbek

Vinken in Nederland – Deel II

Appelvink

Nadat we in deel I van de blogserie Vinken in Nederland de vink, keep, distelvink en kneu al hebben besproken, is het nu tijd voor deel II. In dit deel komen de groenling, appelvink, goudvink, kruisbek en grote kruisbek aan bod. Daarnaast bespreken we nog een aantal soorten die hier zo nu en dan te gast zijn.

Groenling – Chloris chloris

Een algemeen bekendere soort is de groenling. De groenling is met zijn veertien tot zestien centimeter lichaamslengte en een spanwijdte van 25 tot 27 centimeter een middelgrote vink. Het is een kleurrijke verschijning. Mannetjes zijn fel gekleurd in allerlei soorten groen. Het verenkleed heeft een variërend patroon van geelgroene en mosgroene delen, afgewisseld met grijze delen. Ze hebben daarnaast een gele vleugelrand en gele staartpennen. De krachtige, witachtige snavel valt ook op. Vrouwtjes zijn overwegend grijsgroen van kleur.

Groenling (De natuur van hier - Mickeal Kurvers)
De groenling is een kleurrijke verschijning, die zich regelmatig in tuinen laat zien (De natuur van hier – Mickeal Kurvers)

Leefwijze en voedsel

Groenlingen zijn van oorsprong bewoners van bosranden. Maar door een afname in dit habitat gedurende de jaren is de groenling zich steeds meer gaan aanpassen aan het door de mens gecreëerde cultuurlandschap. Tegenwoordig is de groenling dan ook veel te vinden in het halfopen landschap, maar ook in tuinen zien we de groenling steeds meer. Belangrijke vereiste voor tuinen is de aanwezigheid van dichte struiken, voor de voortplanting en dienend als uitkijkpost voor de mannetjes om in het voorjaar vanuit een hoog punt te kunnen zingen.

Halfopen landschappen, zoals hier te zien in Limburg, zijn een geschikt leefgebied voor zowel kneuen als groenlingen
Halfopen landschappen, zoals hier in Limburg, zijn een geschikt leefgebied voor zowel kneuen als groenlingen

Groenlingen zijn echte zaadeters. Ze maken de zaden open door deze rond te draaien in hun mond en op de buitenkant te bijten. Hierdoor splijt het omhulsel open en kan de groenling bij het zaad. Daarnaast worden ook rozenbottels van onder andere de hondsroos gegeten. Juvenielen krijgen voornamelijk insecten te eten. Vooral in de winter kan de groenling ook op voedertafels in tuinen afkomen.

De groenling is in veel mindere mate een trekvogel als de meeste andere vinkachtigen. Groenlingen zijn overwegend standvogels. De vogels die wel trekken, trekken net zoals bij de Kneu naar Zuid-Europa en Marokko (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Groenling verspreidingskaart Nederland

Lees ook: arenden in Nederland


Appelvink – Coccothraustes coccothraustes

De grootste vinkensoort in Nederland is de appelvink. Met een lichaamslengte van zestien tot achttien centimeter en een spanwijdte van 29 tot 33 centimeter is het dan ook een imposante zangvogel om te zien. De grote, krachtige snavel en kleurrijke verschijning maken het een zeer mooie waarneming, als je het geluk het deze vink in het bos te zien. De appelvink behoort tot een monotypisch geslacht (Coccothraustes), wat wil zeggen dat het de enige soort is binnen dit geslacht.

De grote snavel van de appelvink wordt in het voorjaar blauwachtig van kleur. Rondom de snavel zijn ze zwart gekleurd, wat doorloopt op de kin. De rest van de kop is oranjebruinachtig. Achter de kop hebben ze een wit tot grijsachtige band. Daarnaast hebben ze op beide vleugels een witte vlek, die in vlucht goed zichtbaar zijn. De bovenkant is donkerbruin met zwart gekleurd, de onderkant lichtbruin.

Appelvink (De natuur van hier - Mickeal Kurvers)
Appelvink hebben een zeer sterke snavel, waar ze zelfs kersenpitten mee kunnen kraken (De natuur van hier – Mickeal Kurvers)

Leefwijze en voedsel

Appelvinken zijn echte bosbewoners en bevinden zich vaak hoog in de toppen van bomen. Hierdoor zijn ze lastig waar te nemen. Ze komen vooral voor in bossen op zandgronden. Ze komen dan ook meer voor in het Oosten van ons land. De voorkeur gaat uit naar wat oudere gemengde- en loofbossen. Vanuit fotohutten zijn appelvinken goed waar te nemen en te fotograferen.

Een appelvink neemt een verfrissend bad (De natuur van hier - Mickeal Kurvers)
Een appelvink neemt een verfrissend bad (De natuur van hier – Mickeal Kurvers)

De appelvink is een echte zaadeter. Met zijn grote en sterke snavel kunnen ze zeer veel kracht uitoefenen. Kersenpitten en zaden van de veldesdoorn zijn een belangrijk gedeelte van het menu. Zo nu en dan worden er ook insecten gegeten. Appelvinken zijn goede vliegers. Ze kunnen zelfs insecten in hun vlucht vangen.

Het zijn hoofdzakelijk standvogels. Vogels die wel besluiten te trekken, trekken meestal niet ver. Gedurende het seizoen leven appelvinken alleen of in paren. In de winter, wanneer ze niet trekken, leven ze meer in groepen. Er wordt dan ook in groepen gefoerageerd (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl /  Observation.org).

Verspreidingskaart appelvink Nederland

Goudvink – Pyrrhula pyrrhula

Een vink die je, net als de appelvink, niet snel ziet is de goudvink. Goudvinken bereiken een lichaamslengte van veertien tot vijftien centimeter en een spanwijdte van 22 tot 29 centimeter. Ze zijn wat lastig te zien, maar als je er een ziet heb je geluk, want het is een kleurrijke verschijning. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een zwarte kopkap en een zwarte, kleine snavel. De relatief kleine kop gaat over in een vrij brede nek.

Mannetjes hebben een roodroze buik, borst en wangen. Ze hebben daarnaast een blauwgrijze mantel (bovenzijde van de rug). De vrouwtjes zijn voornamelijk bruingrijs gekleurd. Mannetjes en vrouwtjes hebben beide een zwarte staart met witte stuit en vleugelstreep.


Lees ook: marters in Nederland


Goudvink
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes van de goudvink hebben een zwarte kopkap en een kleine, zwarte snavel

Leefwijze en voedsel

Goudvinken komen voor in gemengde- en naaldbossen. Daarnaast komen ze soms ook voor in parken in tuinen. Ze komen vooral voor op zandgronden. Daarnaast ook in de duinen. Hier zijn ze te vinden in de struwelen duindoorn die daar veelvuldig voorkomen. In de bossen is ook de ondergroei (met name de struiklaag) een belangrijk aspect als voorwaarde voor een geschikt leefgebied. In tuinen en parken is vooral de variatie in begroeiing belangrijk. Goudvinken gebruiken de struiken om te broeden. Daarnaast gebruiken de mannetjes de uitstekende begroeiing om in het voorjaar hun zang zo ver mogelijk te laten klinken.

Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit plantaardig voedsel zoals, zaden, bessen en knoppen van bomen. Bessen worden vooral in het najaar gegeten. De reden dat je goudvinken niet gauw ziet, is omdat ze heel lang stil kunnen zitten en langzaam bewegen.

De Nederlandse populatie goudvinken zijn hoofdzakelijk standvogels. In de winter zien we overigens wel meer goudvinken van meer noordelijk en oostelijk gelegen landen die naar Nederland komen. Soms is er in het najaar ook de ondersoort de Noordse goudvink – Pyrrhula pyrrhula pyrrhula te zien. Deze goudvinken worden iets groter dan de ‘gewone’, Nederlandse goudvink (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / 
Observation.org).

Verspreidingskaart goudvink Nederland

Kruisbek – Loxia curvirostra

De kruisbek is een wat grotere vinkensoort, met een lichaamslengte van vijftien tot zeventien centimeter en een spanwijdte van 27 tot 30 centimeter. De mannetjes zijn prachtig komijnrood gekleurd en hebben enigszins zwarte vleugels en staart. De vrouwtjes zijn overwegend groen gekleurd met een gele onderzijde. In de lucht zijn ze goed te herkennen aan de diep golvende vlucht die ze maken. Maar veruit het opvallendste kenmerk van de kruisbek is de snavel.

Kruisbek
De naam kruisbek is afgeleid van de opvallende snaveldelen die elkaar kruisen

De twee snaveldelen kruisen namelijk. Dit zorgt voor een zeer ongewone uitdrukking, die overigens soms vrij lastig te zien is. Met deze kruisende snaveldelen hebben kruisbekken zich gespecialiseerd in het eten van zaden van voornamelijk naaldbomen. De gekruiste bek zorgt er namelijk voor dat ze feilloos zaden uit dennenappels kunnen plukken. Vooral de zaden van fijnspar en lariks zijn favoriet. Deze pikken ze, al hangend op de kop, uit de vruchtkegels van de naaldbomen. Naast zaden van naaldbomen eten ze ook andere zaden, bessen en insecten.

Schaarse broedvogel

De kruisbek is in Nederland een schaarse broedvogel. De trek van de kruisbek komt overigens vroeg op gang, ze broeden vaak ook al vroeg in het jaar. Meestal broeden ze in de periode februari tot en met april. De kruisbek bezoekt Nederland in invasies. Deze invasies worden vermoedelijk veroorzaakt door een voedseltekort in de gebruikelijke broedgebieden. Sinds 1975 is de kruisbek een jaarlijks terugkerende broedvogel in Nederland (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Verspreidingskaart kruisbek Nederland

Grote kruisbek – Loxia pytyopsittacus

De grote kruisbek is een vogel die we over het algemeen alleen in Nederland zien als wintergast. Net zoals de kruisbek komen ze dan voornamelijk in invasies, vanuit de Scandinavise landen. Zo nu en dan blijven dan een aantal individuen hangen, waaruit succesvolle broedsels ontstaan.

Grote kruisbek (Saxifraga-Mark Zekhuis)
Grote kruisbekken zijn groter en hebben een dikkere nek dan kruisbekken (Saxifraga-Mark Zekhuis)

Grote kruisbekken lijken op de andere kruisbek, maar ze zijn groter, hebben een dikkere nek (stierennek) en de ondersnavel steekt niet boven de bovensnavel uit. Net zoals de kruisbek heeft de grote kruisbek de kenmerkende snavel, waarmee ze zich volledig gespecialiseerd hebben op het eten van zaden. Met name de zaden uit de zaadkegels van naaldbomen halen is hun specialiteit (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Verspreidingskaart grote kruisbek Nederland

Lees ook: padden in Nederland


De haakbek

Tot slot is er nog een andere opvallende soort die Nederland wel eens heeft bezocht (maar hier niet heeft gebroed); de haakbek – Loxia pytyopsittacus. De haakbek leeft normaal in Scandinavië en Siberië, maar komt als dwaalgast heel af en toe voor in Nederland. Dit gebeurt als er invasies vanuit deze landen naar het zuidelijker deel van Europa komen, (vermoedelijk) gedreven door voedselgebrek. Het is een grote vinkachtige met de punt van de bovensnavel omlaag gebogen.

Vinken in Nederland deel I en deel III

In vinken deel I (4 soorten) en vinken deel III (4 soorten) lees je de andere vinkachtigen die in Nederland voorkomen en broeden.

Vinken in Nederland deel I: vink, keep, distelvink, kneu

Vinken in Nederland deel III: Europese kanarie, roodmus, sijs, kleine barmsijs

Vinken in Nederland – Deel I

Vink

Iedereen met een groene tuin waarin wat vogelvoer wordt aangeboden ziet hem wel eens. Dat kleine vogeltje met dat overwegend grijze kopje, die korte kenmerkende snavel en die opvallende witte vleugelstrepen. Een mannetjesvink. Maar er zijn in Nederland meer soorten vinken te vinden. In deze blogserie (drie delen) gaan we de vogels uit de vinkenfamilie die in Nederland voorkomen uitvoerig bespreken.

Algemene kenmerken van vinken

Vinkachtigen zijn vogels die behoren tot de zangvogels en die zich vooral kenmerken door hun opvallende snavel. Deze is vaak kort en kegelvormig. De krachtige snavel gebruiken ze om (overwegend) zaden te eten. Naast de snavel zijn ook de kaken aangepast op het kraken van deze harde zaden. Behalve zaden worden er op zijn tijd ook insecten en bessen gegeten.

Taxonomie vinkachtigen Nederland (De natuur van hier)
Taxonomie broedende vinken Nederland (De natuur van hier)

De vinken zijn nauw verwant aan de prachtvinken (zoals de zebravinken), gorzen (zoals de geelgors), en aan de darwinvinken (bekend van het onderzoek dat Charles Darwin er in 1835 naar deed). Ze hebben zich bijna wereldwijd verspreid en komen voornamelijk voor in gebieden met veel bos (uiteraard zijn er uitzonderingen). In Nederland zijn er dertien vinkachtigen die (in meer of mindere mate) broeden:

  • Vink – Fringilla coelebs;
  • Keep- Fringilla montifringilla;
  • Distelvink – Carduelis carduelis;
  • Kneu – Linaria cannabina;
  • Groenling – Chloris chloris;
  • Appelvink – Coccothraustes coccothraustes;
  • Goudvink – Pyrrhula pyrrhula;
  • Kruisbek – Loxia curvirostra;
  • Grote kruisbek – Loxia pytyopsittacus;
  • Europese kanarie – Serinus serinus;
  • Roodmus – Carpodacus erythrinus;
  • Sijs – Spinus spinus;
  • Kleine barmsijs Acanthis cabaret.
Sijzen

Vink – Fringilla coelebs

We starten met de meest algemene vinkachtige in Nederland en in Europa; de vink. De vink is bij de meeste mensen wel bekend. Vooral het mannetje valt op met zijn grijsachtig petje en de oranjerode borst en wangen. Daarnaast zijn de twee witte vleugelstrepen erg opvallend. De vrouw is ook te herkennen aan deze twee witte vleugelstrepen, maar is verder meer bruinachtig gekleurd. Vinken bereiken een lichaamslengte van ongeveer 15 centimeter en een spanwijdte van 25 tot 28 centimeter.

Vink
Mannetjes vinken zijn goed te onderscheiden van de vrouwtjes door hun opvallende grijsachtige petje en de oranjerode borst en wangen

Zoals alle vinken bestaat het voedsel van de vink hoofdzakelijk uit zaden. In het voorjaar eten ze echter vooral insecten. De extra eiwitten die ze hierdoor binnen krijgen kunnen de juvenielen goed gebruiken om te groeien en de ouders om hun extra energieverbruik (door het broeden en opvoeden van de juvenielen) in deze periode te compenseren.

Verspreiding, broeden en trekken

Vinken komen door het hele land voor, maar zijn dichter verspreid in het Oosten dan in het Westen. Echter, overal waar voldoende groen te vinden is kun je de vink tegenkomen. Het is dan ook een vogel die snel je tuin zal komen opzoeken.

De Nederlandse vinken zijn veelal standvogels. Vogels die wel trekken, (meer noordelijk broedende individuen) vliegen vanaf half september naar Zuid-Europa en Noord-Afrika. De eerste vinken komen vanaf half februari weer terug. Dan is ook de bekende zang van de vink weer te horen. Vinken trekken in grote groepen, vaak samen met andere zangvogels zoals gorzen en kepen. De vink is in Nederland een zeer talrijke broedvogel, en komt in heel het land tot broeden (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Verspreidingskaart vink Nederland

Keep – Fringilla montifringilla

De keep wordt soms de noordelijke tegenhanger van onze vink genoemd. Ze worden ongeveer even groot, met een lichaamslengte van vijftien centimeter en een spanwijdte van 26 tot 28 centimeter. De keep is te herkennen aan de witte buik en stuit, oranje borst en vleugeldekveren en zwarte vlekken op de rug. Verder hebben ze een gele snavel met een zwarte punt. Mannetjes hebben een donkere, tot bijna zwarte kop.

Keep
Kepen zijn ongeveer even groot als vinken, maar hebben een witte buik en stuit. De mannetjes hebben een donkere tot zwarte kop

De keep is in Nederland voornamelijk te zien in de winter, als wintergast en doortrekker. Dit zijn de individuen die in Scandinavië broeden en in de winter naar het zuiden trekken om te overwinteren. Ze zijn dan veel te vinden in beukenbossen, op zoek naar de beukennootjes die in deze periode de voornaamste voedselbron vormen. Naast beukennootjes eten ze ook andere zaden en in de zomer ook insecten.

Kepen zijn in de winter vaak in grote groepen te vinden, gemengd met vinken. Als trekvogel zien we de keep ook vaak in grote groepen trekken, vaak gemengd met andere trekvogels. De trek vindt meestal overdag plaats, maar er worden soms ook nachttrekkers waargenomen. In Nederland zijn er nauwelijks broedparen te vinden. Dit zijn er maximaal één tot enkele per jaar. De naam van de keep is afgeleid van het roepend geluid dat deze maakt (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Verspreidingskaart keep Nederland

Lees ook: kraaien in Nederland – deel I


Distelvink – Carduelis carduelis

De laatste vink die we in deel I bespreken is de distelvink. De distelvink is misschien wel beter bekend onder de naam putter, maar wij prefereren de naam distelvink. Verderop in deze blog leggen we uit waarom. De distelvink is een kleine, kleurrijke vogel, met een lichaamslengte van ongeveer elf tot dertien centimeter en een spanwijdte van 21 tot 25 centimeter.

De kop wordt gevormd door een rood masker (deze is bij mannetjes groter dan bij vrouwtjes), die omringd is door een witte baan. De vleugels zijn overwegend zwart, met een kenmerkende gele vleugelstreep die, vooral in vlucht, goed opvalt. De bovenkant en borst zijn lichtbruin van kleur. Ze hebben daarnaast een witte stuit en witte snavel, waarvan de snavelpunt in de winter donkerder wordt.

Distelvink
De distelvink is een kleurrijke verschijning, die zich ook regelmatig in de wat grotere tuinen met wat meer structuur laat zien

Voedsel en leefwijze

Distelvinken hebben een puntige snavel die ze handig gebruiken om zaden uit bloemen te pikken. Dit doen ze vooral bij composietplanten, zoals distels en paardenbloemen. Daarnaast weten ze met hun puntige snavel ook de lastig bereikbare zaden van de kaardenbol te pakken. Naast zaden eten ze ook bessen. Juvenielen krijgen daarnaast ook veel insecten gevoerd. In de winter bezoeken ze ook regelmatig voedertafels in tuinen en parken.

Van oorsprong komt de distelvink vooral voor aan de randen van loofbossen. Echter hebben ze zich in de loop der jaren prima weten aan te passen aan het landschap gecreëerd door de mens. De halfopen-landschappen bij boerderijen en andere grote percelen, met houtwallen en laanbomen blijken een gevarieerd landschap waarin de distelvink zich thuis voelt.

De populatie distelvinken in Nederland stijgt de laatste decennia. Distelvinken zijn gedeeltelijk standvogels en gedeeltelijk trekvogels. Mannetjes zijn vaker standvogels dan vrouwtjes en juvenielen individuen. De trek van distelvinken vindt hoofdzakelijk overdag plaats (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Verspreidingskaart distelvink Nederland

Putter als kooivogel

Vanwege de bijzondere uiterlijke verschijning, indrukwekkende zang en intelligentie, werd de distelvink van oudsher vaak als kooivogel gehouden. De vogels werden gemakkelijk trucjes aangeleerd, die hem uiteindelijk ook de ondankbare naam putter heeft opgeleverd. De vogel werd namelijk aangeleerd om met een miniatuur emmertje water uit een reservoir te ‘putten’. Gelukkig beseffen we tegenwoordig dat deze vogels net als alle andere vinkachtigen vrij in de natuur horen te vliegen, waardoor wat ons betreft de naam putter niet meer relevant en ongeschikt is.

Kneu – Linaria cannabina

Een van de kleinere vinkensoorten is de kneu. Mannetjes kneus zijn te herkennen aan de rode borst en kruin. Het kopje is overwegend grijs, met een eveneens grijze, kegelvormige snavel. Verder zijn ze overwegend bruin gekleurd en de vleugels hebben witte randen. Bij vrouwtjes (en juvenielen) ontbreekt het rood. Daarnaast hebben de vrouwtjes wat meer een strepenpatroon.

Kneu
Kneuen zijn een van de kleinere vinkensoorten in ons land en leven in groepen

Kneuen bereiken een lichaamslente van rond de veertien centimeter en een spanwijdte van 21 tot 25 centimeter. Kneuen leven in groepen en zijn echte bewoners van het halfopen landschap. Boerderijen met voldoende plekken om voedsel te vinden (kruidenrijke graslanden) en dichte struiken om in te broeden zijn een ideale leefomgeving. Ze komen daarnaast ook voor in de duinen.


Lees ook: eenden in Nederland – deel I


Leefwijze

Sinds de jaren ’70 is de populatie kneuen in Nederland aanzienlijk afgenomen. Vooral op het platteland zijn de aantallen significant achteruit gegaan. De intensivering van de landbouw lijkt hierin een rol te spelen. Sinds een aantal jaren lijkt de populaties kneus in Nederland wat te stabiliseren. Feit is wel dat ze veel minder talrijk zijn geworden.

De meeste kneuen trekken in het najaar naar Zuid-Europa en Marokko. Tijdens de voor- en najaarstrek zijn, naast de ‘Nederlandse’ kneuen ook doortrekkers te zien (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).

Verspreidingskaart kneu Nederland

Het broertje van de kneu

Het broertje van de kneu, de frater (Linaria flavirostris), is soms ook in Nederland te zien, als wintergast. Fraters zijn ongeveer even groot als kneuen en kennen een soortgelijke leefwijzen als de kneu. Ze broeden voornamelijk in Engeland en Noorwegen. Het verenkleed is overwegend bruin met zwart gestreept.

Vinken in Nederland deel II & III

In de eerste blog van deze driedelige serie hebben we de eerste vier vinkensoorten die in Nederland voorkomen besproken. In de volgende twee delen zullen we de overige negen soorten vinken bespreken.

Vinken in Nederland deel II: groenling, appelvink, goudvink, kruisbek, grote kruisbek

Vinken in Nederland deel III: Europese kanarie, roodmus, sijs, kleine barmsijs

Waarom houden dieren een winterslaap?

De egel is een van de bekendste zoogdieren die een winterslaap houdt. Verstopt in een stapel bladeren verkeert het lichaam in een ruststand

Tijdens de koude wintermaanden zijn sommige dieren, die je in andere jaargetijden wel ziet, onvindbaar. Deze dieren hebben hun territorium niet verlaten, maar hebben tijdelijk een plek opgezocht om de winter door te brengen. Ze houden een winterslaap. In deze blog vertellen we je alles over winterslaap en winterrust, waarom en welke dieren dit doen.

De egel is een van de bekendste zoogdieren die een winterslaap houdt. Verstopt in een stapel bladeren verkeert het lichaam in een ruststand
De egel is een van de bekendste zoogdieren die een winterslaap houdt. Verstopt in een stapel bladeren verkeert het lichaam in een ruststand

Wat is winterslaap?

Tijdens de winterslaap neemt het lichaam een lager tempo aan. De hartslag en ademhaling vertragen en de lichaamstemperatuur gaat omlaag. Dieren doen dit om de winters door te komen, wanneer er weinig tot soms geen voedsel voorhanden is. Door een winterslaap te houden, besparen ze enorm veel energie. Het verminderde voedselaanbod is ook een van de redenen waarom vogels naar het zuiden trekken.

Dieren die een winterslaap houden, worden vrijwel de hele winter niet wakker. Zodra de temperaturen omhoog gaan, beginnen ze wakker te worden. Tijdens deze rustperiode verliezen ze veel gewicht. Sommige dieren bewegen af en toe tijdens deze periode, maar er zijn ook dieren die helemaal niet bewegen. Dieren die de winter slapend doorbrengen, zijn bijvoorbeeld de egel en de hazelmuis. Voordat ze gaan slapen, zorgen ze ervoor dat ze zoveel mogelijk gegeten hebben. Zo weegt de hazelmuis tegen die tijd rond de 40 gram, waar hij normaal gesproken rond de 17 gram weegt.

De hazelmuis krult zich tijdens de winterslaap op in zijn holletje, om er in het voorjaar weer uit te komen (Shutterstock)
De hazelmuis krult zich tijdens de winterslaap op in zijn holletje, om er in het voorjaar weer uit te komen (Shutterstock)

Er zijn ook dieren, zoals de das en eekhoorn, die een winterrust hebben. Ze zijn tijdens de winter niet actief, maar zijn ook niet continu in slaap. Ze zoeken voedsel en zijn verder voornamelijk in rust. Beren houden bijvoorbeeld ook een winterrust, maar ook hun temperatuur daalt dan sterk.


Lees ook: waarom kwaken kikkers?


Ten slotte zijn er ook nog dieren die hun leven eigenlijk hetzelfde blijven leiden tijdens de koude winterperiode. Bepaalde muizen bijvoorbeeld. Wat ze wel doen, is een voedselvoorraad aanleggen. Want tijdens de winter is het voedselaanbod schaars. Ook sommige vogelsoorten doen dit, zoals kraaiachtigen. Voedsel wordt goed verstopt, een ander mag er niet met de buit vandoor gaan.

Winterslaap of niet, als dier moet je je goed voorbereiden op de barre winterperiode, onder andere door een voedselvoorraad aan te leggen
Winterslaap of niet, als dier moet je je goed voorbereiden op de barre winterperiode, onder andere door een voedselvoorraad aan te leggen

Waarom houden dieren een winterslaap?

In de koude wintermaanden is het voedselaanbod schaars. Er zijn weinig tot geen vruchten, noten, zaden of insecten te vinden. Sommige vogels trekken om deze reden naar het zuiden, dieren die hier blijven moeten andere oplossingen vinden. Om de winter toch door te komen, moet het dier zichzelf beschermen tegen honger en kou. Door in winterslaap of winterrust te gaan, verbruikt het lichaam veel minder energie. De hartslag, temperatuur en ademhaling gaan omlaag. Er hoeft minder tot niet gegeten te worden en het dier hoeft het warme hol (vrijwel) niet te verlaten. Tijdens de slaapperiode scheidt het dier geen geurstoffen af, zodat ze geen makkelijke, slapende prooi vormen voor roofdieren.

Waar houden dieren een winterslaap?

Dieren houden op verschillende manieren een winterslaap. Zo hangen vleermuizen vaak bij elkaar in de buurt en zul je egels eerder in hun eentje tegen kunnen komen in een hoop bladeren. De plek is per soort ook verschillend. Egels zijn content met rommelige hoekjes met genoeg bladeren, eekhoorns zullen voor hun winterrust een veilig hol zoeken.

Vleermuizen hangen tijdens het slapen aan hun poten. Dit is tijdens de winterslaap niet anders
Vleermuizen hangen tijdens het slapen aan hun poten. Dit is tijdens de winterslaap niet anders

Hoe kun je helpen?

Je kunt dieren best een handje helpen om de winterslaap te beginnen, door te komen en om daarna fris en fruitig aan het voorjaar te beginnen.

In de herfst kun je het beste je tuin niet (te veel) opruimen. De bladeren worden door veel diersoorten, groter en kleiner, gebruikt om zich in te verschuilen. Ook uitgebloeide planten zijn een veilige schuilplek. Die kun je dus mooi laten staan. Wanneer je bijvoorbeeld notenbomen in je tuin hebt, kun je wat noten laten liggen. Vogels zoals kraaien en ekster en zoogdieren als eekhoorn zullen ze graag gaan verstoppen om later te verorberen.


Lees ook: waarom bouwen bevers dammen?


Bladeren, afgevallen vruchten, noten en uitgebloeide planten hebben dieren nodig om de winter door te komen. Voor voedsel en schuilgelegenheid
Bladeren, afgevallen vruchten, noten en uitgebloeide planten hebben dieren nodig om de winter door te komen. Voor voedsel en schuilgelegenheid

Voor sommige soorten kun je een schuilplaats maken of kopen. Elke soort stelt weer andere eisen aan een schuilplek. Egels brengen bijvoorbeeld hun winterslaap graag door in een egelhuisje (Vivara). Dit luxe model heeft een voorportaal, zodat de egel zeker uit weer en wind blijft. Vleermuizen kun je verblijden met een vleermuizenkast, vaak met plek voor meerdere vleermuizen tegelijk. Deze vleermuiskast, ook van Vivara, hebben wij. Soms worden nestkasten ook gebruikt om de winter in door te brengen.

Er zijn ook eekhoornkasten te koop of om zelf te maken. Zoek een goede plek ervoor uit en het wachten op de eerste eekhoorn is begonnen
Er zijn ook eekhoornkasten te koop of om zelf te maken. Zoek een goede plek ervoor uit en het wachten op de eerste eekhoorn is begonnen

Tijdens de winterslaap of winterrust is er eigenlijk maar een ding belangrijk: laat de dieren met rust. Verstoor de winterslaap niet. Als je per ongeluk bijvoorbeeld een egel hebt gestoord tijdens het opruimen, is het het beste om de situatie zo snel mogelijk weer in orde te maken en erbij weg te gaan. Hoe korter de storing, hoe beter.

Na de winterslaap kun je de dieren helpen door voedsel en water aan te bieden. De dieren kunnen zo weer op gewicht komen en uitgerust aan de lente beginnen. Let er wel op wat je de dieren geeft. Je kunt online of bij tuincentra speciaal voer voor dieren kopen. Ook kun je verschillende soorten voederhuizen kopen, van vogels tot eekhoorns. Geef ze geen eten van eigen tafel.

Om na de winterslaap weer op krachten te komen, kun je helpen door verantwoord voedsel neer te zetten
Om na de winterslaap weer op krachten te komen, kun je helpen door verantwoord voedsel neer te zetten

Lees ook: waarom vliegen vogels in een v-vorm?


Veelgestelde vragen

Waarom houden dieren een winterslaap?

Om energie te besparen, gaan dieren in winterslaap. Hun ademhaling, lichaamstemperatuur en hartslag verlagen. In de winterperiode is er weinig voedsel te vinden.

Wat gebeurt er met het lichaam tijdens winterslaap?

Het lichaam vertraagt: ademhaling, temperatuur en hartslag gaan omlaag. Het lichaam is in rust en verbruikt weinig energie. Het dier verliest tijdens deze periode gewicht.

Welke dieren houden een winterslaap?

Verschillende soorten houden een winterslaap, zoals vleermuizen, egels, bepaalde soorten muizen. Andere dieren, zoals beren en dassen, houden een winterrust. Zij komen dan wel af en toe kort naar buiten.

Hoe lang duurt een winterslaap?

Ook dit verschilt per soort. Winterslaap kan variëren van enkele dagen tot enkele maanden.

Wat is het verschil tussen een haas en een konijn?

Konijn

In Nederland leven twee soorten dieren die behoren tot de orde haasachtigen, de haas en het konijn. Beide zijn het op de grondlevende dieren met grote oren en relatief lange poten. Ze houden zich op in open- en halfopen landschappen en voeden zich voornamelijk met gras en kruidachtige planten. Maar wat zijn nou de verschillen tussen de haas en het konijn? Als je weet op welke kenmerken je moet letten, wordt het in het veld veel makkelijker om ze uit elkaar te houden.

Taxonomie hazen en konijnen

De meeste mensen zullen denken dat de haas en het konijn behoren tot de knaagdieren, maar ze behoren echter tot een aparte orde binnen de zoogdieren, de haasachtigen. Het werd lange tijd gedacht dat hazen inderdaad tot de knaagdieren behoorde, maar op basis van verschillen in het gebit en de kaken worden ze tegenwoordig gezien als een aparte orde.

Konijn
Haasachtigen zijn goed te herkennen aan de meestal grote oren en spleetvormige neusgaten en gespleten bovenlip

Kenmerkend voor de haasachtigen is dat het lichaam zich laag bij de grond bevindt, ze over het algemeen lange oren hebben, relatief lange poten, een korte staart en een dikke vacht. Ze hebben daarnaast spleetvormige neusgaten en grote voortanden. In Europa zijn tegenwoordig nog zeven soorten haasachtigen te vinden, waarvan er twee ook in Nederland voorkomen (Europese haas – Lepus europaeus en Europees konijn – Oryctolagus cuniculus).

Verschillen hazen en konijnen

Ondanks dat ze veel op elkaar lijken, zijn er ook zeker verschillen te vinden tussen de haas en het konijn. Het eerste verschil is een beetje flauw, maar zit hem al in het lidwoord. We spreken in de Nederlandse taal van de haas en het konijn. Mannetjes noemen we bij beide soorten rammelaren. Vrouwtjes noemen we bij het konijn voedsters, bij hazen moeren.


Lees ook: verschil tussen kikkers en padden


Fysieke verschillen

Om in het veld de haas en het konijn uit elkaar te houden, is het belangrijk om te letten op de fysieke verschillen tussen de twee. Het makkelijkste verschil om te zien is dat een haas een stuk groter en zwaarder is dan een konijn. Hazen hebben een kop-romplengte van 50 tot 65 centimeter en kunnen tot vijf kilogram wegen. Konijnen bereiken een kop-romplengte van 35 tot 45 centimeter met een maximaal gewicht van 2,5 kilogram. Beduidend kleiner dus.

Een ander opvallend kenmerk zijn de oren, waarbij ook wat verschillen zijn op te merken. Als eerste zijn die van de haas langer. Daarnaast hebben hazen aan de bovenkant van de oren een zwarte punt, konijnen hebben enkel een donker randje.

Haas
De grote oren, en de zwarte punt bovenaan de oren, zijn kenmerkend voor de haas

Qua vacht lijken de twee best op elkaar. Beide zijn ze grijsbruin van kleur, al kan er bij hazen onderling nog wel verschil optreden, afhankelijk van waar ze leven. Er is wel een verschil te ontdekken tussen de haas en het konijn in de wolharen, die zich tussen de dikkere dekharen bevinden. Bij konijnen zijn deze grijs, bij hazen wit.

Atletische bouw hazen

Hazen zijn tot slot een stuk atletischer gebouwd dan konijnen. De langere poten zorgen ervoor dat hazen sneller zijn dan konijnen. Daarnaast zijn hazen meer gebouwd om langere afstanden te rennen, konijnen moeten het vooral hebben van de korte sprintjes. Hazen zijn over het algemeen ook wat slanker gebouwd dan konijnen, wat het atletische vermogen onderstreept.

Verschillen in leefwijze

Naast fysieke verschillen zijn er ook zeker verschillen in leefwijze te vinden tussen de haas en het konijn. Hazen leven in Nederland voornamelijk in weilanden, aan de bosranden, in open bossen en soms in kwelders. Konijnen leven vooral in halfopen landschappen en aan de bosrand. Ze komen daarnaast ook voor in tuinen en parken. Konijnen ontbreken in vochtige gebieden en op kleiige gronden.

haas lopend
Hazen zijn goede lopers en kunnen in sprint een snelheid van maar liefst 65 kilometer per uur bereiken

Konijnen zijn holengravers en dat is precies de reden waarom ze niet op kleigronden voorkomen, maar voornamelijk op zandgronden. Hierdoor ontbreekt het konijn op best wat plekken in Nederland, de haas is dus meer verspreid in Nederland. Dit geldt overigens niet in alleen in Nederland. Als we naar Europa kijken, dan heeft de haas ook hier een algemenere verspreiding. Hazen vinden we zelfs in het hooggebergte. Konijnen komen maar tot een hoogte van circa 700 meter boven zeespiegelniveau voor.

Waarnemingen

Beide soorten hebben last van de intensivering van de landbouw. Doordat de landbouwgronden steeds groter worden en er meer een monocultuur wordt toegepast, verdwijnen geschikte leefgebieden voor de haas en het konijn. Het is daarom ook raadzaam om je waarnemingen altijd door te geven via waarneming.nl. Deze gegevens kunnen gebruikt worden om (positieve en negatieve) trends te ontdekken in de populaties, waardoor er beter gestuurd kan worden op het beheer van leefgebieden.


Lees ook: verschil tussen juffers en libellen


Konijnenholen en hazenlegers

Een ander groot verschil tussen de twee betreft het maken van een schuilplaats. Konijnen zijn zoals gezegd echte holengravers. Dit is ook precies de reden waarom ze het meeste voorkomen op zandgronden, hier is het gewoon makkelijker graven. Konijnen zijn daarom ook vaak te vinden in duinen. Hier vervullen ze een belangrijke ecologische rol in het ecosysteem (en daarmee bijdrage aan het behoud van de ecosysteemdiensten die duinen leveren), omdat ze op een natuurlijke wijze (al grazend) de duinen open houden.

Konijnen prefereren een zandgronden, omdat ze hier goed in kunnen graven
Konijnen prefereren zandgronden, omdat ze hier goed in kunnen graven (Saxifraga – Piet Munsterman)

Konijnenholen bestaan vaak uit meerdere gangenstelsels met diverse kamers, meestal zelf gegraven. Zo nu en dan maken ze ook gebruik van een oude dassenburcht, maar vaak genoeg maken ze het hele hol zelf. In een konijnenhol leeft een familie met maximaal tien individuen. Het konijn is honkvast en blijft jaarrond in de buurt van het hol.

Konijnenhol (Saxifraga - Hans Dekker)
Konijnen maken een hol met lange gangenstelsels die diverse kamers met elkaar verbinden (Saxifraga – Hans Dekker)

Hazen besteden iets minder moeite aan hun schuilplek. Hazen maken zogenoemde hazenlegers. Dit is niets meer dan een ondiepe kuil, tien tot twintig centimeter diep waarin hij zijn grote lichaam net kwijt kan. Deze legers maken ze meestal in hoog gras, in de zoom (overgang van gras naar bos) of onder heggen. Hazen zijn dan ook niet zo honkvast aan hun leger als konijnen aan hun hol zijn. In de winter brengen hazen vaak de meeste tijd door in het bos.

Voortplantingsgedrag hazen

Over het algemeen leven hazen solitair, dus niet in een familie zoals konijnen. Enkel tijdens de paartijd, en soms in de winter, zoeken ze elkaar op en leven ze tijdelijk in kleine groepen. In deze periode vindt ook het bekende rammelen plaats, wat we alleen zien bij hazen. De hazen rennen dan achter elkaar aan, wat kan leiden tot het boksen met elkaar. Ze staan dan op hun achterpoten en slaan met de voorpoten naar elkaar. Dit hoort allemaal bij het voorspel op de paring. Wanneer een rammelaar en moer elkaar gevonden hebben, zonderen ze zich af van de groep en vindt de paring plaats.

Het rammelen tijdens de paartijd bij hazen leeft vaak spectaculaire beelden op (Saxifraga - Piet Munsterman)
Het rammelen tijdens de paartijd bij hazen levert vaak spectaculaire beelden op (Saxifraga – Piet Munsterman)

Zoeken

Categorieën

Op de hoogte blijven?

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!