Iedereen met een groene tuin waarin wat vogelvoer wordt aangeboden ziet hem wel eens. Dat kleine vogeltje met dat overwegend grijze kopje, die korte kenmerkende snavel en die opvallende witte vleugelstrepen. Een mannetjesvink. Maar er zijn in Nederland meer soorten vinken te vinden. In deze blogserie (drie delen) gaan we de vogels uit de vinkenfamilie die in Nederland voorkomen uitvoerig bespreken.
Algemene kenmerken van vinken
Vinkachtigen zijn vogels die behoren tot de zangvogels en die zich vooral kenmerken door hun opvallende snavel. Deze is vaak kort en kegelvormig. De krachtige snavel gebruiken ze om (overwegend) zaden te eten. Naast de snavel zijn ook de kaken aangepast op het kraken van deze harde zaden. Behalve zaden worden er op zijn tijd ook insecten en bessen gegeten.
De vinken zijn nauw verwant aan de prachtvinken (zoals de zebravinken), gorzen (zoals de geelgors), en aan de darwinvinken (bekend van het onderzoek dat Charles Darwin er in 1835 naar deed). Ze hebben zich bijna wereldwijd verspreid en komen voornamelijk voor in gebieden met veel bos (uiteraard zijn er uitzonderingen). In Nederland zijn er dertien vinkachtigen die (in meer of mindere mate) broeden:
Vink (Fringilla coelebs) | Keep (Fringilla montifringilla) |
Distelvink (Carduelis carduelis) | Kneu (Linaria cannabina) |
Groenling (Chloris chloris) | Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) |
Goudvink (Pyrrhula pyrrhula) | Kruisbek (Loxia curvirostra) |
Grote kruisbek (Loxia pytyopsittacus) | Europese kanarie (Serinus serinus) |
Roodmus (Carpodacus erythrinus) | Sijs (Spinus spinus) |
Kleine barmsijs (Acanthis cabaret) |
Vink – Fringilla coelebs
We starten met de meest algemene vinkachtige in Nederland en in Europa; de vink. De vink is bij de meeste mensen wel bekend. Vooral het mannetje valt op met zijn grijsachtig petje en de oranjerode borst en wangen. Daarnaast zijn de twee witte vleugelstrepen erg opvallend. De vrouw is ook te herkennen aan deze twee witte vleugelstrepen, maar is verder meer bruinachtig gekleurd. Vinken bereiken een lichaamslengte van ongeveer 15 centimeter en een spanwijdte van 25 tot 28 centimeter.
Zoals alle vinken bestaat het voedsel van de vink hoofdzakelijk uit zaden. In het voorjaar eten ze echter vooral insecten. De extra eiwitten die ze hierdoor binnen krijgen kunnen de juvenielen goed gebruiken om te groeien en de ouders om hun extra energieverbruik (door het broeden en opvoeden van de juvenielen) in deze periode te compenseren.
Verspreiding, broeden en trekken
Vinken komen door het hele land voor, maar zijn dichter verspreid in het Oosten dan in het Westen. Echter, overal waar voldoende groen te vinden is kun je de vink tegenkomen. Het is dan ook een vogel die snel je tuin zal komen opzoeken.
De Nederlandse vinken zijn veelal standvogels. Vogels die wel trekken, (meer noordelijk broedende individuen) vliegen vanaf half september naar Zuid-Europa en Noord-Afrika. De eerste vinken komen vanaf half februari weer terug. Dan is ook de bekende zang van de vink weer te horen. Vinken trekken in grote groepen, vaak samen met andere zangvogels zoals gorzen en kepen. De vink is in Nederland een zeer talrijke broedvogel, en komt in heel het land tot broeden (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).
Keep – Fringilla montifringilla
De keep wordt soms de noordelijke tegenhanger van onze vink genoemd. Ze worden ongeveer even groot, met een lichaamslengte van vijftien centimeter en een spanwijdte van 26 tot 28 centimeter. De keep is te herkennen aan de witte buik en stuit, oranje borst en vleugeldekveren en zwarte vlekken op de rug. Verder hebben ze een gele snavel met een zwarte punt. Mannetjes hebben een donkere, tot bijna zwarte kop.
De keep is in Nederland voornamelijk te zien in de winter, als wintergast en doortrekker. Dit zijn de individuen die in Scandinavië broeden en in de winter naar het zuiden trekken om te overwinteren. Ze zijn dan veel te vinden in beukenbossen, op zoek naar de beukennootjes die in deze periode de voornaamste voedselbron vormen. Naast beukennootjes eten ze ook andere zaden en in de zomer ook insecten.
Kepen zijn in de winter vaak in grote groepen te vinden, gemengd met vinken. Als trekvogel zien we de keep ook vaak in grote groepen trekken, vaak gemengd met andere trekvogels. De trek vindt meestal overdag plaats, maar er worden soms ook nachttrekkers waargenomen. In Nederland zijn er nauwelijks broedparen te vinden. Dit zijn er maximaal één tot enkele per jaar. De naam van de keep is afgeleid van het roepend geluid dat deze maakt (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).
Lees ook: kraaien in Nederland – deel I
Distelvink – Carduelis carduelis
De laatste vink die we in deel I bespreken is de distelvink. De distelvink is misschien wel beter bekend onder de naam putter, maar wij prefereren de naam distelvink. Verderop in deze blog leggen we uit waarom. De distelvink is een kleine, kleurrijke vogel, met een lichaamslengte van ongeveer elf tot dertien centimeter en een spanwijdte van 21 tot 25 centimeter.
De kop wordt gevormd door een rood masker (deze is bij mannetjes groter dan bij vrouwtjes), die omringd is door een witte baan. De vleugels zijn overwegend zwart, met een kenmerkende gele vleugelstreep die, vooral in vlucht, goed opvalt. De bovenkant en borst zijn lichtbruin van kleur. Ze hebben daarnaast een witte stuit en witte snavel, waarvan de snavelpunt in de winter donkerder wordt.
Voedsel en leefwijze
Distelvinken hebben een puntige snavel die ze handig gebruiken om zaden uit bloemen te pikken. Dit doen ze vooral bij composietplanten, zoals distels en paardenbloemen. Daarnaast weten ze met hun puntige snavel ook de lastig bereikbare zaden van de kaardenbol te pakken. Naast zaden eten ze ook bessen. Juvenielen krijgen daarnaast ook veel insecten gevoerd. In de winter bezoeken ze ook regelmatig voedertafels in tuinen en parken.
Van oorsprong komt de distelvink vooral voor aan de randen van loofbossen. Echter hebben ze zich in de loop der jaren prima weten aan te passen aan het landschap gecreëerd door de mens. De halfopen-landschappen bij boerderijen en andere grote percelen, met houtwallen en laanbomen blijken een gevarieerd landschap waarin de distelvink zich thuis voelt.
De populatie distelvinken in Nederland stijgt de laatste decennia. Distelvinken zijn gedeeltelijk standvogels en gedeeltelijk trekvogels. Mannetjes zijn vaker standvogels dan vrouwtjes en juvenielen individuen. De trek van distelvinken vindt hoofdzakelijk overdag plaats (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).
Putter als kooivogel
Vanwege de bijzondere uiterlijke verschijning, indrukwekkende zang en intelligentie, werd de distelvink van oudsher vaak als kooivogel gehouden. De vogels werden gemakkelijk trucjes aangeleerd, die hem uiteindelijk ook de ondankbare naam putter heeft opgeleverd. De vogel werd namelijk aangeleerd om met een miniatuur emmertje water uit een reservoir te ‘putten’. Gelukkig beseffen we tegenwoordig dat deze vogels net als alle andere vinkachtigen vrij in de natuur horen te vliegen, waardoor wat ons betreft de naam putter niet meer relevant en ongeschikt is.
Kneu – Linaria cannabina
Een van de kleinere vinkensoorten is de kneu. Mannetjes kneus zijn te herkennen aan de rode borst en kruin. Het kopje is overwegend grijs, met een eveneens grijze, kegelvormige snavel. Verder zijn ze overwegend bruin gekleurd en de vleugels hebben witte randen. Bij vrouwtjes (en juvenielen) ontbreekt het rood. Daarnaast hebben de vrouwtjes wat meer een strepenpatroon.
Kneuen bereiken een lichaamslente van rond de veertien centimeter en een spanwijdte van 21 tot 25 centimeter. Kneuen leven in groepen en zijn echte bewoners van het halfopen landschap. Boerderijen met voldoende plekken om voedsel te vinden (kruidenrijke graslanden) en dichte struiken om in te broeden zijn een ideale leefomgeving. Ze komen daarnaast ook voor in de duinen.
Lees ook: eenden in Nederland – deel I
Leefwijze
Sinds de jaren ’70 is de populatie kneuen in Nederland aanzienlijk afgenomen. Vooral op het platteland zijn de aantallen significant achteruit gegaan. De intensivering van de landbouw lijkt hierin een rol te spelen. Sinds een aantal jaren lijkt de populaties kneus in Nederland wat te stabiliseren. Feit is wel dat ze veel minder talrijk zijn geworden.
De meeste kneuen trekken in het najaar naar Zuid-Europa en Marokko. Tijdens de voor- en najaarstrek zijn, naast de ‘Nederlandse’ kneuen ook doortrekkers te zien (bron verspreidingskaart: Waarneming.nl / Observation.org).
Het broertje van de kneu
Het broertje van de kneu, de frater (Linaria flavirostris), is soms ook in Nederland te zien, als wintergast. Fraters zijn ongeveer even groot als kneuen en kennen een soortgelijke leefwijzen als de kneu. Ze broeden voornamelijk in Engeland en Noorwegen. Het verenkleed is overwegend bruin met zwart gestreept.
Vinken in Nederland deel II & III
In de eerste blog van deze driedelige serie hebben we de eerste vier vinkensoorten die in Nederland voorkomen besproken. In de volgende twee delen zullen we de overige negen soorten vinken bespreken.
Vinken in Nederland deel II: groenling, appelvink, goudvink, kruisbek, grote kruisbek
Vinken in Nederland deel III: Europese kanarie, roodmus, sijs, kleine barmsijs