In deel I van de driedelige vinkenserie hebben we de vink, keep, distelvink en kneu besproken en in deel II kwamen de groenling, appelvink, goudvink, kruisbek en grote kruisbek aan bod. In dit derde deel worden de laatste vier vinken besproken die in Nederland broeden: de Europese kanarie, roodmus, sijs en kleine barmsijs.
Bron omslagfoto: Saxifraga – Bart Vastenhouw
Europese kanarie – Serinus serinus
Het laatste deel van deze serie trappen we af met de Europese kanarie. De Europese kanarie is een kleine vinkachtige die een lichaamslengte van elf tot twaalf centimeter bereikt en een spanwijdte van achttien tot twintig centimeter. Het zijn opvallende, kleurrijke vogels. Mannetjes hebben een citroengele kop, wenkbrauwstreep, hals en borst. Ze hebben, net als de vrouwtjes, verder een gestreept verenkleed. Vrouwtjes zijn daarnaast meer geelwit gekleurd. Beide geslachten hebben een korte, grijze snavel. Juvenielen zijn lastig te onderscheiden van andere vinkachtigen.
De Europese kanarie is net zoals de meeste andere vinken een echte zadeneter. Voornamelijk graszaden en bloemzaden worden gegeten. Doordat er steeds minder onkruidvegetatie te vinden is, gaan de aantallen achteruit. Een klein gedeelte van het menu van de kanarie bestaat uit insecten(larven).
Leefgebied en verspreiding
Kanaries leven in Nederland vaak op, of in de buurt van begraafplaatsen. Daarnaast komen ze ook voor in bosranden, boomgaarden en parken. Naast dat het een uitbundige verschijning is, is de kanarie ook een uitbundige zanger. De mannetjes zoeken in het voorjaar vaak een hoog punt op, om hun melodieuze zang zover mogelijk te laten reiken.
Van oorsprong komen ze voor in Zuid-Europa, maar de afgelopen eeuwen heeft de Europese kanarie zich steeds noordelijker verspreid. Nederland is het meest noordelijk gelegen deel van het leefgebied. In ons land zijn er jaarlijks enkele broedparen. Sommige individuen zijn standvogels, maar de meeste kanaries trekken in het najaar naar Zuid-Europa, om in het voorjaar weer terug te keren om te broeden (Bron verspreidingskaart: Waarneming.nl/Observation.org).
Roodmus – Carpodacus erythrinus
De roodmus is een middelgrote vinkachtige die een lichaamslengte bereikt van dertien tot vijftien centimeter en een spanwijdte van 22 tot 26 centimeter. De naam roodmus heeft eigenlijk alleen maar betrekking op de mannetjes. Bij de roodmus is namelijk sprake van geslachtsdimorfisme. Dit wil zeggen dat de mannetjes en vrouwtjes van de roodmus totaal niet op elkaar lijken.
Mannetjes hebben de opvallende rode kleur. De kop, borst en buik zijn diep rood gekleurd. De rode kleur op de buik gaat geleidelijk over in een lichtere kleur. Boven het oog heeft het mannetje een witte streep. Vrouwtjes vertonen verschillende tinten bruin en hebben een lichte wenkbrauwstreep. Doordat vrouwtjes onopvallend gekleurd zijn, zijn ze makkelijk te verwarren met andere vinksoorten.
Voedsel en leefwijze
Het hoofdvoedsel van roodmussen bestaat uit zaden, maar ook knoppen van planten, bessen en insecten worden gegeten. Ze zoeken hun eten vaak op de grond, soms in groepen met andere vinkachtigen.
In Nederland komt de roodmus vooral voor in de duinen. Daarnaast zijn ze soms ook te vinden in moerasgebieden met veel struiken, die gebruikt worden als schuilplek en broedplaats. De roodmus is in Nederland een schaarse broedvogel. Pas in 1987 werd het eerste broedpaartje ontdekt, op Schiermonnikoog. Sinds die tijd nam het aantal broedparen snel toe, maar is dit inmiddels ook weer teruggezakt. Nu wordt het aantal broedpaartjes geschat op zo’n tien tot twintig paartjes. De ‘Nederlandse’ roodmussen trekken in het najaar richting Zuidoost-Azië (bron verspreidingskaart:
Waarneming.nl/Observation.org).
Lees ook: vogelgeluiden leren herkennen
Sijs – Spinus spinus
Een andere opvallende vinkachtige is de sijs. Sijzen zijn kleine vinken die een lichaamslengte van elf tot twaalf centimeter en een spanwijdte van 20 tot 23 centimeter bereiken. De mannetjes zijn opvallend geel en groen gekleurd, met een zwarte kruin, kin en vleugelstreep. De vrouwtjes zijn onopvallender grijsgroen gekleurd, maar hebben wel, net zoals de mannetjes, een opvallende gele vleugelstreep. Deze gele vleugelstreep maakt sijzen in vlucht ook goed te herkennen. Daarnaast valt bij beide geslachten de korte gevorkte staart op.
Voedsel en verspreiding
Sijzen komen voor in naaldbossen, liefst met de aanwezigheid van meerdere naaldboomsoorten (spar, den, lariks). Daarnaast zien we ze ook in polders in elzensingels en op boerderijen waar ze coniferen gebruiken om te broeden. Ze ontbreken echter in uitgestrekte landschappen. Soms worden sijzen waargenomen in groepen, samen met andere vinksoorten op zoek naar voedsel.
Het zijn hoofdzakelijk zadeneters. Zaden van elzen, berken en lariksen zijn favoriet. Met hun relatief lange, spitse snavel komen ze gemakkelijk bij de zaden in de zaadhulzen. In de zomer wordt het menu aangevuld met insecten. In de winter maak je ook kans om sijzen in de tuin te krijgen bij de voedertafel. Hier komen ze af op vetbollen, noten en zaden.
In Nederland zien we de sijs vooral als wintergast, maar sinds de 20e eeuw broeden er ook sijzen in Nederland. De broedende paartjes beginnen al vroeg met broeden, soms al in februari. Afhankelijk van het voedselaanbod worden er één of twee legsels in een jaar geproduceerd. Het aantal broedgevallen schommelt flink per jaar. (Bron verspreidingskaart: Waarneming.nl/Observation.org).
Kleine barmsijs – Acanthis cabaret
De laatste broedende vinkensoort in Nederland is de kleine barmsijs. De kleine barmsijs bereikt een lichaamslengte van elf tot twaalf centimeter en een spanwijdte van 20 tot 22 centimeter. Het is daarmee een van de kleinere vinken in ons land. Mannetjes en vrouwtjes van de kleine barmsijs lijken veel op elkaar. Ze hebben beide een bruin gestreept verenkleed. Ze hebben daarnaast een rood voorhoofd en een kleine, zwarte bef. In de broedperiode hebben mannetjes een roze tot rode borst.
Voedsel en verspreiding
Kleine barmsijzen komen veel voor in gemengde bossen en naaldbossen. Ze komen daarnaast ook voor op heidevelden waar enkele bomen te vinden zijn. In Nederland zien we de kleine barmsijs voornamelijk veel in het duingebied.
Het hoofdmenu van de kleine barmsijs bestaat uit zaden. Met name zaden van berken en elzen zijn favoriet. Verder worden er ook zaden van andere bomen gegeten, maar ook zaad van grassen en kruidachtige planten eten ze graag. In de zomer wordt het zadendieet aangevuld met insecten.
In Nederland zien we de kleine barmsijs vaak als doortrekker en als wintergast. Hij komt echter ook voor als schaarse broedvogel. Het eerste broedgeval dateert echter pas van 1942 (Bron verspreidingskaart: Waarneming.nl/Observation.org).
Lees ook: 10 tips voor meer vogels in je tuin
In de winter zijn kleine barmsijzen vaak te vinden in groepen, druk op zoek naar voedsel. Dit zijn vaak gemengde groepen waarin ook grote barmsijzen (Acanthis flammea) voorkomen. Het grotere broertje van de kleine barmsijs kent een soortgelijke levenswijze, echter broedt deze niet in Nederland. De jaarlijkse aantallen fluctueren veel en lijken afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar berkenzaad. Tot slot willen we nog een dwaalgast benoemen: de witstuitbarmsijs (Acanthis hornemanni). De witstuitbarmsijs wordt maar zeer zelden gezien in Nederland en komt meer algemeen voor in Scandinavië, Rusland en Groenland.
Vinken in Nederland deel I en II
Vinken in Nederland deel I: vink, keep, putter, kneu
Vinken in Nederland deel II: groenling, appelvink, goudvink, kruisbek, grote kruisbek